0 Geschiedenis van de rederijkerij deel 49-2





Terug naar index

Geschiedenis van de rederijkerij

Plakkaat 26 januari 1560 | verzoek om Granvelle te ontslaan | tijdelijke_verademing |

(deel 49/2)

Plakkaat tegen de rederijkers van 26 januari 1560

Beperkte men zich aanvankelijk nog tot het voorschrift om spelen vóór hun opvoering op mogelijke ketters gedachtegoed te laten onderzoeken, op 26 januari 1560 worden de rederijkers in een plakkaat voor het eerst rechtstreeks aangepakt: ze worden streng aan banden gelegd en worden in de bewegingsvrijheid die ze tot dan toe hadden, volledig beknot. De ordonnantie is tegen volkse spelen en bepaalde activiteiten gericht. In de aanhef van de ordonnantie zet de overheid haar motieven uiteen.
"Alsoe tonser kennisse ghecomen ist dat men in onse landen van herwertsovere, maeckt, componeert, ende speelt, zoe wel bij onse ondersaeten, als andere vremde ende uuytlendighe persoenen, commende inde zelve ons landen, diversche spelen van zinne oft moraliteij, camerspelen, batimenten, rondeelkens, refereynen, baladen ende dierghelijcke, daer uut dickwils schandalisatie rijst, oft daer inne ghemenght zijn die heijlighe schriften, goddelijcke misterien ende constitutien van onser moeder die heijlighe kercke, die somtijts qualick uuijtgheleijt ende gheappliceert worden: sprekende oick tot acherdeel ende versmadenisse van eenighe gheestelijcke personagien ende religieusen, daer bij tghemeijne volck ontsticht, verleyt ende bedrogen wordt, twelck ontwijffelijcke zeer perijckeleus ende schadelijk is totter ghemeijne welvaert. Ende want ment hier voirmaels (wesende als doen tvolck niet soe ghecorrumpeert noch de dwalinghe zoe groot als die nu zijn) niet zoe groote toesicht genomen en heeft op de selve spelen, camer spelen, batementen, liedekens, refereynen, baladen ende rondeelkens, alst van noode is in desen iegenwoordighen tijdt, in den welcken die quade ende ghereprobeerde secten daghelyckx lancx zoe meer opcommen ende vermenichfuldighen (...) " Deze argumentatie zal vooral de Gentse rederijkers, na het Gentse rederijkersfeest van 1539, wel heel vertrouwd in de oren klinken. De ordonnantie gaat verder: "Aenmerchende oick dat niet en betaemt die heijlighe mysteri�n te prophaneren, ende van de heylighe schriften te misbryucken midts de zelve menghelende met weerlycke ende belachelycke dinghen, die welcke behoiren in aller reverentien ende weerdicheyt ghetracteert ende ghehandelt te worden, in de plaetsen ende tyde, ende bij persoenen daertoe gheordineert."

Lectuur en vrije interpretatie van de bijbel, een typisch kenmerk van de lutherse en calvinistische bewegingen, wordt aan alle onderdanen van het Spaanse-Habsburgse rijk verboden. Met dit plakkaat valt meteen ook het vonnis dat vooral de rederijkers treft.
" (...) Ende van onsentweghen scherpelijcken verbieden ende interdiceren eenen yeghenlycken, van wat state, qualiteit oft conditie hy sy, uytlander oft ondersaete, hem voirtaen te vervoirderen eenighsins te divulgueren, zynghen ofte spelen, doen divulgueren, synghen ofte spelen, int openbare: in geselschap, oft in heymelicke, eenighe Camerspelen, Baladen, Liedekens, Commedien, Batementen, Refereynen oft ander dierghelijcke schriften van wat materie ende in wat tale die souden wesen, soo wel oude als nieuwe, daerinne gheminghelt zijn eenighe questien, propositien ofte materien beroerende onse religie ofte gheestelicke luyden, tsy aengaende huere persoonen oft staten."
Toch laat men, onder voorbehoud van een strenge censuur, een aantal mogelijkheden voor de rederijkers open.
"Ende belanghende de speelen van sinne oft moraliteyt ofte andere dingen, de ghedaen of ghespeelt worden ter eeren Godts oft van sijne Heylighen, oft tot vermaekinghe ende eerlycke recreatie van den volcke, en sullen die zelve ghespeelt noch ghereciteert moghen worden, ten sij dat die eerst ghevisiteert zijn by den principaelen Pastoir, Officier ofte Wet van der plaetsen, daer de voirseyde spelen ghespeelt ende ghereciteert zouden worden, ende van den zelven daertoe oirloff ende consent vercreghen hebben, die oick sullen moeten aenmercken ende ondersoeken oft de selve spelen oft gheschriften eenighe dinghen inhouden, die eenichsins directelijck ofte indirectelijck onse voorseide religie souden moghen offenderen, om in dien ghevalle die te verbiedene ende interdiceren, ghelijck wij die métier daet gheinterdiceert ende verboden hebben. Twelck wij oick versaen standt te grijpen vor die stomme spelen, die men heet vertooninghen oft representatien bij personnagien, die welcke wij insgelijcx verbieden, indien sy yet inhouden dat soude moghen schandaliseren oft offenderen zoe voirseyt is."

Het opvoeren van rederijkersstukken is dus verboden, tenzij ze door de stedelijke overheid goedgekeurd worden.
Ondanks dit plakkaat van 1560, zijn er bewijzen dat de rederijkers die sympathiseren met de ideeën van de Hervorming zich niet generen om hun religieuze gedachten verder uiteen te blijven zetten in hun opvoeringen
Een rederijker als Willem van Haecht heeft aanvankelijk niet weinig te vrezen, vermits hij als beschermheer de Antwerpse burgemeester Anthonis van Straelen, hoofdman van 'de Violieren', heeft.
Deze laatste zal enkele jaren later echter het slachtoffer worden van de draconische maatregelen van de hertog van Alva.
Uit de Tieltse stadsrekeningen weten we, dat het plakkaat aldaar aan het schepencollege op 29 februari 1560, door "eenen messagier ghenaempt Heyndrick Back" overhandigd wordt "een placaet inhoudende, dat men gheen Retorijcke useren en zoude, suspect zijnde".
De volgende zondag wordt het plakkaat aan de kerk afgelezen.
Het effect van de maatregelen die in het plakkaat aangekondigd worden, blijken echter aanvankelijk beperkt te zijn. Bepaalde fanatieke hervormingsgezinde rederijkers gaan gewoon door, zoals de uit 's-Hertogenbosch afkomstige rederijker Jacob Cassyre. Maar in vele gevallen zullen de betrokken partijen het toch wijzer achten wat gas terug te nemen en voorzichtiger te handelen. Het succes van het plakkaat is dus minder groot dan verwacht, en ook na 1560 zijn er nog steeds rederijkers die hun leven eindigen op het schavot.
Of dit plakkaat er rechtstreeks de oorzaak van is, staat niet vast, maar het valt op dat vanaf 1560 het ledenaantal van de .............

1563 verzoek van Oranje, Egmont en Horne aan Filips II om Granvelle te ontslaan
1563 verzoeken Oranje, Egmont en Horne Filips II om Granvelle te ontslaan, zoniet zullen ze niet meer deelnemen aan de vergaderingen van de Raad van State.
Inmiddels probeert Margaretha van Parma de ene ketterse golf na de andere te bestrijden. Ze begrijpt, ondanks haar onwrikbare katholieke overtuiging, heel goed dat de methode die Filips II toepast - een resem van plakkaten en repressie door middel van de Inquisitie - in de Nederlanden geen resultaat zal hebben.
Anderzijds weigert ze hardnekkig om een verband te zien tussen het politieke en het religieuze verzet tegenover het bewind. Ze hoopt dat als Filips alleen maar Granvelle zou terugroepen, zij de adel wel aan haar kant kan krijgen en een einde maken aan de crisis die uitgelokt is door mannen zoals Oranje, door hun weigering nog langer in de Raad van State te zetelen zolang hun grieven niet onderzocht zijn.
Filips II blijft echter halsstarrig weigeren om Granvelle terug te roepen en gaat niet in op hun verzoeken.
In oktober 1565 schrijft Filips II vanuit Segovia aan Margaretha van Parma, dat hij niet van plan is om de toestand in het Noorden zelf te komen rechtzetten, zoals Margaretha hoopt, maar dat ze de edicten en plakkaten tegen de 'ketterij' nog strenger moet toepassen.
Zijn enige positieve suggestie is dat, om nog meer commotie te voorkomen, veroordeelde ketters in het geheim terechtgesteld mogen worden.
Zes maanden later wordt Margaretha gedwongen tot ongehoorzaamheid.
In navolging van de hogere adel, heeft inmiddels immers ook de lagere adel zich verenigd onder leiding van Filips Marnix van St-Aldegonde.
Terwijl Margaretha zogezegd een kuur volgt in Spa, stellen de lagere edelen een manifest op dat zowel hervormingsgezinden als katholieken kunnen onderschrijven, aangezien het op het eerste zicht niet meer vraagt dan de afschaffing van de Inquisitie.
Op 05 april 1566 wordt het document aan Margaretha overhandigd. Geïmponeerd door de groep gewapende mannen aan haar poort, stemt ze ermee in om minder streng op te treden tegen de 'ketterij' en om nog maar eens naar Spanje te schrijven.
Die avond tijdens een banket, krijgen de ondertekenaars van het manifest voor het eerst de bijnaam 'geuzen'.
Als embleem kiezen ze achteraf zelf de bedelzak en de vossenstaart, die algauw uitgroeien tot de symbolen van een opstand tegen Spanje.
Margaretha van Parma, die Granvelle er inmiddels van verdenkt de familiale belangen niet te hebben gediend, dringt nogmaals aan op de inwilliging van het verzoek van de edelen. Deze keer laat Filips II zich vermurwen en stemt erin toe om Granvelle uit de Nederlanden te verwijderen.
Al is op dat ogenblik de kans op een duurzame overeenkomst tussen hervormingsgezinden en katholieken eigenlijk ontzettend klein, toch betekent het door Margaretha aanvaarden van het manifest, dat iedere verborgen hervormde predikant, elke verbannen 'protestant', van nu af aan vrij is om naar buiten te treden. Op de preekstoel erkennen priesters dat ze de nieuwe leerstellingen aanhangen. Op iedere straathoek worden preken gehouden en kerken worden opgeëist voor de nieuwe erediensten. De kracht van de Hervorming wordt pijnlijk duidelijk en het wordt zelfs veel erger dan Margaretha ooit had durven dromen.

Een tijdelijke verademing
Tussen 1562 en 1567 treedt er een tijdelijke verademing in. De overheid is immers verplicht om de storm tot bedaren te brengen.
Het intellectuele en literair-culturele leven is op dat ogenblik echter reeds té zwaar getroffen.
Vele rederijkers hebben reeds hun overtuiging of hun activiteiten bekocht met hun leven (cfr. Peter Schuddematte [1547]) en ook Frans Fraet [1558]).
Anderen kiezen echter het zekere voor het onzekere en wijken uit naar de op godsdienstig vlak tolerantere noordelijke Nederlanden, Duitsland of Engeland.
Een andere groep literatuurbeoefenaars, waaronder uiteraard ook rederijkers, schrijven en dichten in het geheim.
Nog anderen verkiezen hun vege lijf te redden en gaan zich onderwerpen en neerleggen bij de van hogerhand opgedrongen maatregelen.
De aangekondigde strafbepaling - het verlies van privileges en de confiscatie van de gewonnen prijzen - voor de rederijkerskamers zelf, zorgen ervoor dat velen zich, al dan niet tegen hun zin, schikken naar de wensen van de overheid.
De clerus en het stadsmagistraat houden er trouwens, sinds enkele decennia, reeds hun eigen manier op na om de rederijkers in het oog te houden, door zelf hun feesten bij te wonen en er al dan niet zelf actief aan deel te nemen.
De activiteiten en de voorstellingen van de rederijkers worden echter meer en meer 'verboden'. Het kleinste voorwendsel, in het bijzonder de beschuldiging van immoraliteit, zal bijvoorbeeld voldoende zijn om (bepaalde) rederijkersfeesten te verbieden.
Toch geven ze niet op. Ze blijven hardnekkig allerlei pogingen ondernemen om hun feesten toch te laten plaatshebben.
Interessant in deze context is een kopie van een schrijven uit 1564 door de landvoogdes Margaretha van Parma en de Raad van State, gericht aan de schepenen van de stad Ronse.
Op dat ogenblik is in de stad alles klaar voor een feestelijke bijeenkomst van rederijkers uit de omgeving en zijn de "chaerten " reeds rondgestuurd, als er onverwachts een verbod komt. In het schrijven worden de Oudenaardse rederijkers verwittigd dat Margaretha van Parma aan vier Oudenaardse kamers en een kamer van Kortrijk de toestemming heeft geweigerd om zich naar een te Ronse gepland, doch verboden rederijkerstornooi te begeven.
De motivatie in deze afwijzing van het verzoekschrift, toont nogmaals het groeiend wantrouwen van de centrale overheid tegenover de rederijkers aan:
"Et comme au temps qui court, nous estimons toutes celles assemblees, principallement sur fondement de ceux de rethorique dangereuses et suspectes (...)".

(wordt vervolgd)
Jan Rooms