0 Geschiedenis van de rederijkerij deel 44





Terug naar index


DE GESCHIEDENIS VAN DE REDERIJKERIJ.

Erasmus | Erasmus en de misstanden in de kerk | Belangrijkste werken van Desiderius Erasmus | Het Humanisme | De herleving van de klassieke oudheid |

Het calvinisme blijkt dus achteraf beschouwd de enige hervormingsgezinde stroming te zijn geweest in de Nederlanden die voor de bestaande kerk een werkelijk gevaar heeft betekend. Een lutherse beweging van circa 1520 is al vrij snel onderdrukt geworden. Het revolutionaire anabaptisme is na de val van Munster (1535) praktisch volledig uitgeschakeld, en ook de vreedzame richting, die daarna de bovenhand neemt, wordt op onmeedogende wijze vervolgd. Zij zal dan ook, zoals we reeds gezien hebben,het grootste aantal slachtoffers leveren voor de inquisitie.

Toch is het verkeerd te denken dat rond 1562 het gevaar voor de officiële kerk geweken is, zoals verder nog meer dan overduidelijk zal worden. Het succes van het calvinisme daarentegen enkel danken aan de hechtheid van haar organisatie, haar scherpe en consequente omschreven leer, de bedrijvigheid van haar verspreiders en de overtuiging van haar aanhangers, is eveneens verkeerd. Dit geldt ook als men alles in de schoenen wil schuiven van een gunstige samenloop van politieke en militaire omstandigheden. Zoals reeds uitvoerig besproken, heeft er in onze gewesten, reeds lang voor het calvinisme een factor van betekenis wordt en naast het confessionele lutheranisme en anabaptisme, ongetwijfeld een sterk uitgesproken hervormingsgezind streven bestaan. Dit streven uit zich niet alleen in een vinnige kritiek tegen de geestelijkheid en bepaalde kerkelijke praktijken, maar ook in een grote sympathie met de nieuwe opvattingen zoals die door Luther en andere hervormers verkondigd worden. Hierbij denken we dan vooral aa n de rechtvaardiging van het avondmaal en het uitsluiten van het middelaarschap van Christus.

Samenvattend kunnen wij zeggen dat de verschillende hervormingsbewegingen die, aan de hand van de Schrift, het geloof en de kerk in hun oorspronkelijke zuiverheid willen herstellen, hun wortels hebben in het "ad fontes"-denken en het bijbelonderzoek van de humanisten, pas definitief zal doorbreken met Luthers 95 Wittebergse stellingen.

Hierin zullen zich later, naast het lutheranisme, met de wederdopers en de calvinisten, ook nog andere organisatievormen aftekenen. Deze hervormingsbewegingen bewerken uiteindelijk de afbraak van het ene ideologische blok waarin de kerk en de maatschappij in de Middeleeuwen, sinds eeuwen besloten liggen. Het is binnen dit blok dat ook de rederijkers één eeuw lang zullen werken. De gevestigde orde, belichaamd in het pauselijke en keizerlijke of koninklijke gezag, reageert repressief met verkettering, boekverbranding, kettervervolging en executie.

Erasmus
Naast de verschillende hervormingsgezinde bewegingen is er nog één man geweest, die een niet te onderschatten invloed heeft uitgeoefend op de 16de eeuwse denkbeelden en de maatschappelijke en godsdienstige veranderingen: de meer gematigde Desiderius Erasmus (1469 te Rotterdam - 1536 te Bazel), schrijver en filoloog, theoloog en wijsgeer.

Hij wordt geboren als de onwettige zoon van een priester. Dankzij pauselijke dispensatie wordt hij later echter wel tot kerkelijke ambten toegelaten. Zijn naam is de latinisering en vergrieksing van het oer-Nederlandse Gerrit Gerritszoon. Zijn opvoeding krijgt hij op verschillende scholen van de Broeders van het Gemene Leven. In 1492 wordt hij tot priester gewijd, nadat hij in 1488 de kloostergeloften heeft afgelegd in het augustijnenklooster te Gouda. Hij verlaat dit klooster reeds in 1493 om er nooit meer terug te keren.
Betrekkelijk vroeg in zijn leven ondergaat Erasmus de invloed van John Colet (1467 - 1519), de grondlegger van het christelijk humanisme in Engeland. Ook met een andere grote Engelsman zal Erasmus een tijdlang zeer verbonden zijn: Thomas More (1478 -1535), die met zijn "Utopia" een nieuw type politieke geschriften introduceert. Mede op aanraden van de prior van zijn orde trekt hij, na als secretaris van de bisschop van Kamerijk te hebben gefungeerd, de wereld in en vangt een zwervend leven aan. Op die manier wil hij de opleidingen en kansen ontvangen, waarvoor hij in de noordelijke Nederlanden niet de volledige gelegenheid vindt. Ontslagen van zijn kloostergeloften, maar als priester zonder ontrouw,trekt hij naar Zeeland, Parijs - waar hij onder meer theologie studeert - , Leuven en naar Engeland, waar hij onder invloed van Colet besluit om zich volledig op de theologie te gaan toeleggen en Grieks te leren. Hij trekt langs de Rijn en in 1507 bezoekt hij eindelijk Italië (Venetië en Rome) om daarna hoofdzakelijk in Bazel bij de drukker Froben en in Freiburg te verblijven.

Hij wordt bekend als een hartstochtelijk filoloog. Als latinist en graveur, wijst hij de weg naar de bronnen van het christendom. Met zijn passie voor de 'juiste' teksten (de 'bonae literae') en zijn 'ad fontes', brengt hij meer dan enig ander de verbinding tot stand tussen godsdienst en filologie. Zijn bedrevenheid in het Latijn en zijn soepele stijl maken hem dan ook al vroeg beroemd en zijn gigantische briefwisseling staat dan ook al snel centraal in het intellectueel verkeer van die dagen.

Erasmus en de misstanden in de kerk
Erasmus kant zich met felle, snijdende spot, tegen allerlei kerkelijke praktijken en misstanden die hij schadelijk acht, in de hoop op verbetering van-binnen-uit. Hij is zelf zo kritisch, dat de katholieke autoriteiten zich beginnen af te vragen aan wiens kant hij eindelijk staat. Hij veroordeelt de bijgelovige zotheid van de christenen, die hun heil eerder zoeken in het stamelen van formules voor het geliefde beeld van een heilige, dan in het bidden tot God of Christus. Hij richt zich bijvoorbeeld openlijk tot de weelde die in Ortosa di Pavia tentoon gespreid wordt, waar gelovigen naar toe gaan, niet zozeer om zich tot God te richten, maar om een berg marmer te aanschouwen.
Verder schrijft hij onder meer dat de stervende met een slecht geweten soms nog wel een pij aanneemt, om zich van een plaats in het paradijs te verzekeren, alsof God niet in staat is de schurk onder zijn vermomming te herkennen (dit schrijft hij onder andere in het colloquium "Exequiae seraphicae"). Zonder schaamte zet hij domme monniken en dwaze devoties te kijk (bijvoorbeeld in zijn "Laus Stultitae" - "Lof der Zotheid"): de schraapzucht van de geestelijkheid, het sjacheren met heilige dingen en het farizeïsme. Hij bestrijdt aldus reeds lang vóór Luther, een al te geformaliseerde godsdienst, de vasten, de bedevaarten en de heiligenverering. Sacramenten en ceremoniën beschouwt hij als louter uiterlijke verschijnselen. Verder is hij van oordeel dat het celibaat de priesters geen bijzondere heiligheid verleent. Over de duivel spreekt hij alleen als de macht die de mens in zijn hele leven tot het kwade verleent.

Erasmus' pogingen om in de moederkerk van binnen uit hervormingen door te voeren, hebben echter niet voldoende tijd gekregen om overal door te dringen. Het zal beperkt blijven tot een heel klein gebied. Erasmus kent wel veel aanhang onder de intellectuelen en onder de geletterde adel. Net zo min als zijn vrienden John Colet of Thomas More, denkt hij er geen moment aan om te breken met de katholieke kerk. De uitbarstingen van Maarten Luther vinden zij al even onaangenaam als de katholieke edicten en plakkaten tegen de ketters. Erasmus zal bijvoorbeeld ook geen enkele sympathie hebben voor de 'beeldenbrekers' van zijn tijd.
De hogere geestelijkheid deelt in feite de mening van Erasmus, en is het ermee eens dat er dringend nood is aan hervormingen, die inderdaad van binnenuit - top-bottom - moeten komen.
In deze jaren is Erasmus dan ook uitgegroeid tot de meest invloedrijke geleerde in Europa. Zowel Luther als diens tegenstander, vechten om Erasmus' aanhang. Hij probeert zijn keuze zo lang mogelijk uit te stellen, omdat hij het in veel opzichten toch eens is met Luthers kritiek op de kerkelijke misstanden. Als een keuze onafwendbaar is geworden, schaart hij zich echter wel weloverwogen aan de zijde van de oude kerk en valt Luther aan in het kernpunt van diens leer, door tegenover hem de vrije wil van de mens te verdedigen.

Ondanks alle felle kritiek ten spijt, zal hij dus trouw blijven aan de principes van de katholieke godgeleerden, die, steunend op het gezag van Gregorius de Grote, Thomas van Aquino of Bonaventura, het gebruik van religieuze beelden rechtvaardigen. Zij zijn van mening dat beelden, als boek voor de eenvoudigen, een instructieve functie hebben en de devotie stimuleren. In 1517, het jaar waarin Luther zijn stellingen op de kerkdeur van Wittenberg spijkert, lijkt Erasmus' droom in vervulling te gaan. Dat jaar geeft de definitieve stoot tot de vooroprichting te Leuven van het 'Collegium Trilingue' of het "College der Dry Tonghen", waar de drie talen Grieks, Latijn en Hebreeuws worden onderwezen, om een wetenschappelijke studie van bijbelteksten mogelijk te maken. En Leuven schijnt daarvoor de uitgelezen stad geweest te zijn. Sinds 1425 was het de zetel van een bloeiende universiteit en hier vindt Erasmus dan ook de sfeer die hij zoekt. Zijn vriend Hiëronymus van Busleyden zorgt voor het geld en Erasmus neemt zelf de leiding over het college op zich. Hij is aanvankelijk van plan om te werken binnen het kader van een katholieke kerk. Zijn afkeer van protestantse fanatici is even groot als van katholieke. Maar enkele jaren later zijn onze gewesten al verwikkeld in de genadeloze strijd tussen de twee groepen. Erasmus wordt verdacht. Zijn aanhangers worden aangevallen en sommigen, onder wie de aardrijkskundige Mercator, worden beticht van ketterij. Dit is niet langer een ideaal milieu voor Erasmus. In 1521 verlaat hij de Nederlanden en trekt naar Bazel. Zijn "College der Dry Tonghen" zal geleidelijk omgevormd worden tot een centrum voor filologische studie. Toch zal dit college, ondanks het vertrek van Erasmus, in de aanvangsjaren enorm veel bijdragen om de humanistische gedachte in de Nederlanden te verspreiden.

Toch kunnen we Erasmus op geen enkel moment als dé vooruitstrevende beschouwen. In zijn wijze van denken en in zijn kritiek op de katholieke kerk, staat hij immers nog te veel op middeleeuws standpunt. Ook in dogmatisch opzicht wijkt hij sterk af van de grote hervormers als Luther, Zwingli en Calvijn, die alledrie in de leer van de rechtvaardiging door het geloof, het centrale van hun religieuze denken hebben gezien. Erasmus' opvatting van het 'geloof dat door de liefde werkt', is nog op een middeleeuwse leest geschoeid. Dit wil echter niet zeggen dat Erasmus invloed zou hebben uitgeoefend op de religieuze denkbeelden van de 16de eeuw. Integendeel. Hij is het die in de maatschappij een basis heeft gelegd van opstandigheid en twijfelzucht, en de geest van verzet en de geest van kritiek nog meer geprikkeld heeft, wat vanzelfsprekend de nieuwe beweging ten goede gekomen is. Maar zelf heeft hij de kerk nooit verlaten.

Anderzijds is hij één van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Bijbels Humanisme - echter meer een richting dan een partij - dat streeft naar een samensmelten van christendom en antieke cultuur. De richting staat eerder onverschillig tegenover de dogma's van de katholieke kerk en legt de nadruk op de praktijk van het christelijke leven. Het Bijbels Humanisme vindt dan ook vooral bijval onder de toenmalige intellectuelen en is in de eerste plaats een beweging van de geestelijke elite geweest. Daarnaast vindt het ook gehoor onder de gezeten burgerij en de leidinggevende standen. Samen met de gehechtheid aan de oude voorrechten, helpt het Bijbels Humanisme de, vaak grote, afkeer te verklaren van vele overheidspersonen, aan de dag gelegd bij de uitvoering van de plakkaten inzake geloofsvervolging.

Erasmus' denkbeelden over vrede en verdraagzaamheid, hygiëne, beter onderwijs en dergelijke, vinden we ook bij verschillende rederijkers terug. Hierbij kunnen we natuurlijk niet altijd uitmaken of ze daadwerkelijk van Erasmus komen of op dat ogenblik reeds 'in de lucht hangen'. De rederijkers zullen echter vaak nog veel verder gaan dan Erasmus. In december 1533 spelen 9 rederijkers te Amsterdam een esbattement dat vol schimpscheuten op de geestelijkheid blijkt te zitten. De Amsterdamse rederijkers zullen hiervoor gestraft worden met een bedevaart naar Rome.

Belangrijkste werken van Desiderius Erasmus
Zijn werken getuigen allen van een sterke maatschappijkritiek.

Als zijn hoofdwerk kan een bijbelvertaling, de editie van het Griekse Nieuwe Testament gelden. Verder schrijft hij ook een "Adagia", een spreukenverzameling met voornamelijk klassieke spreekwoorden, en zijn "Colloquia", een verzameling van samenspraken.

De naam van Erasmus zal echter onlosmakelijk verbonden blijven met zijn "Moriae Encomium sive stultitiae laus" ("Lof der Zotheid"). Hij schrijft het werk in 1509, dat voor het eerst gedrukt wordt te Parijs en te Straatsburg in 1511. De bovenstaande titel is de volledige titel van de Bazelse druk van 1515. De publicatie wordt vrijwel op slag populair. Wellicht heeft Erasmus tijdens zijn Parij se studies, kennis gemaakt met en plezier beleeft aan het optreden van één of meer van de vele befaamde zottenverenigingen. Hij zal in elk geval niet schromen om later zelf een spotpreek voor een kinderbisschop te schrijven. In de "Lof der Zotheid" maakt hij alvast dankbaar gebruik van de techniek van de Franse 'sotie'.

Het boek is één lange spotpreek, waarin hij de lof en dus ook de positieve waarde van de zotheid bezingt. Dit alles echter volgens het principe van 'de omgekeerde wereld'. Namelijk: datgene wat hij verwerpt, en hij dus niet goed acht, wordt aangeprezen. De zotheid wordt geprezen en de wijsheid hoe dan ook verworpen. De "Lof der Zotheid" beklemtoont de creatieve mogelijkheden van de zotte eer- en roemzucht of de weldadige functie van de vleierij, waan en zoet bedrog. Dit soort zotheid wordt vervolgens als eerste en enige handelingsmotief van velen aan verschillende beroepen en standen geïllustreerd.
Hij stelt de Zotheid voor als godin, die aantoont dat zij de hele wereld regeert. Zij, de gepersonifieerde Zotheid, stelt in haar openingswoorden, dat ze heus wel weet dat ze een slechte naam heeft, vooral onder de grootste dwazen. Maai', toch is ze de enige die goden en mensenharten kan verblijden. En, vervolgt ze op dezelfde ironische toon tegen haar fictieve publiek, zij, als goddelijke wereldheerseres, straalt als de zon na een strenge winter.

De "Lof der Zotheid" zal al snel een enorm succes blijken. Vooral in humanistische klingen zal de interesse heel groot zijn. De belangstelling is vooral in de jaren 1511 tot 1526 groot: om het jaar - met uitzondering van 1513 - zien, één, twee, drie, soms vier (in 1515 en 1520) edities het licht, meestal in Parijs, Straatsburg of Bazel. Vanaf 1526 treedt er een duidelijke stagnatie in: tussen 1529 en 1551 worden er nog slechts zes edities van de Latijnse tekst uitgegeven, en nog opvallender is de plotse stilte na 1551. De oorzaak hiervan zal in Trente liggen, zoals we later bij het bespreken van het Concilie aldaar nog zullen zien. Dit Concilie zal in elk geval Erasmus (postuum) veroordelen en plaatst zijn volledig oeuvre op de index van verboden boeken. In de Nederlanden wekt de "Lof der Zotheid" echter reeds veel vroeger weerstand. Met name in 1514 beschouwen Leuvense theologen het werk als controversieel voor katholieken. In onze contreien zal de "Lof der Zotheid" dan ook - samen met de "Colloquia" - int eg raal op de Index van 1584 (en 1640!) behouden blijven.
Bij een aantal vastgeroeste theologen schiet zijn boek inderdaad in het verkeerde keelgat. Niet in de laatste plaats omdat de "Lof der Zotheid" juist deze dogmatici op de korrel neemt. Juist daardoor lokt Erasmus' boek een scherpe tegenaanval uit. In een brief uit 1515 aan Martin Dorp, een theoloog uit het dogmatische kamp, schrijft Erasmus ter verdediging van de "Lof der Zotheid", dat de bedoeling van dit boek dezelfde is als die van al zijn andere 'ernstige' boeken: namelijk pleiten voor een ' christelijke samenleving. Alleen de vorm waarin hij zijn boodschap deze keer verpakt heeft, is anders: de satire. Deze satire is enerzijds geïnspireerd op de schrijfstijl van de Griekse satiricus Lucius, en draagt anderzijds de sporen van de middeleeuwse volkstraditie. Terwijl hij gebruik maakt van de satire, stelt Erasmus met zoveel woorden, dat hij net zoals zijn collega Sebastian Brant in diens "Narrenschiff, die de mensen een stichtelijke spiegel wil voorhouden. In de "Lof der Zotheid" worden fouten niet meedogenloos afgestraft, maar worden ze weerspiegeld om ervan te leren. Zijn "Vidua Christiani" draagt hij op aan Maria van Hongarije, die aanvankelijk ook enige sympathie blijkt gehad te hebben voor Luther.
In 1506 geeft Erasmus te Parijs zijn Latijnse vertalingen uit van twee treurspelen van Euripides: "Hecuba" en "Iphigenia".

Het Humanisme
Deze stroming ontstaat in de loop van de 14 e eeuw in Italië, als onderdeel van de Renaissance. De hernieuwde belangstelling voor de oorspronkelijke teksten van de klassieken, maakt deel uit van de idee van 'renaissance', letterlijk wedergeboorte. In de loop van de 15de eeuw begint het overal de kop op te steken, in alle landen, in alle ontwikkelde kringen, hier wat vroeger, daar wat later, maar vooral aan de verschillende universiteiten. Het verbreidt zich in de 15de eeuw over Frankrijk, Duitsland, Engeland en de Nederlanden.

Zoals bekend kan aan het begrip Humanisme tweeërlei inhoud worden gegeven. In de eerste plaats is er een sterk op Italië gericht classicisme, dat zich verlustigt in het blootleggen, herstellen, genieten, vertalen en imiteren van het klassieke Latijn. Ondanks de levendige contacten in handel en diplomatie met Italië in de 15de eeuw, die veel Italianen naar de steden en de hoven in de Nederlanden brengt, en omgekeerd tot veelvuldige bezoeken van Nederlanders aan Italië leiden, kan van een Humanisme in deze zin nauwelijks gesproken worden. Pas na Erasmus komt in de loop van de 16 e eeuw een systematische belangstelling op gang voor de klassieke cultuur. Daarvoor blijft het beperkt tot enkele incidenten. Desondanks heeft het Italiaanse Humanisme het geestelijke leven in het 15de en 16de eeuwse Europa diepgaand beïnvloed. De promotoren achter deze beweging stellen zich tot voornaamste doel om de klassieke oudheid te doen herleven. Ze zijn van mening dat de mensheid haar banden met het verleden he eft v erloren, met name met het glorierijke verleden bij uitstek, de klassieke oudheid.

Op dit gebied is de wezenlijke kennis volledig verloren gegaan, en is de mensheid bijgevolg tot een lager peil afgezakt. De teksten waarin de klassieke oudheid haar wijsheid en haar geestelijke schatten heeft opgeslagen, zijn door nalatigheid en onkunde van kopiisten bedorven of prijsgegeven aan de vergetelheid. De verloedering van taal en beschaving heeft geestelijke vervuiling met zich meegebracht, en deze op haar beurt een geestelijk verval. De mens heeft langzaam zijn menselijk karakter verloren en is meer en meer afgezakt tot een dierlijk niveau. Als er niet beslissend ingegrepen wordt, dreigt de zedelijke ondergang van de mensheid. En vooral hierop zal het geestelijke programma van de humanisten zich richten: de mens zou zich zijn reeds verworven beschaving, de antieke, moeten herinneren. Men moet hierbij op zoek gaan naar verloren gegane teksten en deze opnieuw bestuderen, reinigen van corrupties en toegankelijk maken. In de Nederlanden is er echter een Humanisme dat een meer lokaal karakter heeft. Aangeduid als Bijbels Humanisme of humanistische christendom, omvat het een verregaande heroriëntatie op christelijk leven en op de positie van het officiële geloof. Het Humanisme is in de Nederlanden dan ook vooral bijbels en godsdienstig georiënteerd. Daarbij spelen onderwijs, scholing en pedagogiek, gericht op het individu dat zich persoonlijk op de aarde moet leren handhaven, een dominerende rol. Grote humanisten als Erasmus, Vives, Trithemius en Dorpius, belichamen deze stroming aan het begin van de 16de eeuw met hun pedagogische, moraaltheologische en kerkhistorische werken. Maar, reeds in de 15de eeuw wordt in het werk van de rederijkers de richting binnen dit bijbels Humanisme langzaam zichtbaar, die opnieuw en verhevigd aanknoopt bij het erfgoed van Cicero en Seneca, waarvan, retorica en stoïcisme de hoofdrol spelen.

De herleving van de klassieke oudheid
Gemakkelijkheidhalve definieert men het Humanisme vaak als vóór alles een herleving van de klassieke oudheid. Hierbij moeten we echter bedenken, dat voor de middeleeuwse mens de oudheid nooit dood is geweest. Integendeel: hij kijkt er eerbiedig naar op en put eruit wat hij kan gebruiken. En hier ligt het wezenlijk verschil: voor de Middeleeuwen is de oudheid geen afzonderlijk tijdperk maar een soort vroege Middeleeuwen, waarvan hij het geestelijk cultuurgoed onbelemmerd verwerkt. De humanist daarentegen bezit een historisch perspectief en voert het begrip 'periodisering' in het historisch denken in. Hij beseft dat de oudheid op zichzelf staat. Hij wil en kan dit tijdvak niet zozeer doen herleven als wel als de geest ervan in zich opnemen.

We weten reeds dat kenmerkend voor het Humanisme een bewuste terugkeer naar de literatuur van de klassieke oudheid behelst. Maar ook hier schieten de middeleeuwers aanvankelijk niet te kort. Wan, ook in de Middeleeuwen kent men vele werken van Griekse en Romeinse schrijvers, maar zij dringt niet door tot de eigen geest van de auteurs, die ze doorgaans zelfs aanpassen aan eigen levens-en geesteshouding. De antieken zijn voor hen een middel en geen doel. De humanisten daarentegen lezen en bestuderen de oude schrijvers om hun eigenwaarde en hun esthetische grootheid. De humanistische studie van de klassieken is een belangeloze studie, die echter normgevend wordt en tot navolging dwingt.

Het Humanisme plaatst, vooral naar klassiek model, de mens in het centrum van het wereldbeeld. De humanisten gaan aldus terug naar de bron van de antieke cultuur en pogen de klassieke geest van binnenuit te begrijpen. Dat gaat gepaard met kritiek op de kerk en de geestelijkheid, kortom een sterk seculariserende tendens. Bij dit alles zal het een sterk aristocratische stroming blijken, die zich, zoals reeds vermeld, eerder richt tot een beperkte elite, tot de aristocratie van de geest. Het Humanisme is dan ook veel meer een geesteshouding dan een levenshouding. Het Humanisme bereikt dan ook niet de brede lagen van de bevolking. Het gaat dan ook aan de brede 'volksmassa' voorbij. Haar aanhang beperkt zicht tot een klein aantal begaafde enkelingen met kleine groeperingen om zich heen.
Op het gebied van vreemde talen zijn de klassieke talen hun enige studieobject. De volkstaal ligt volledig buiten hun belangstelling en wordt daardoor veelvuldig met onverschilligheid bejegend. Zo is het dan ook niet vreemd, dat het 'volk' niet bereikt wordt.

Samengevat kan men stellen dat het Humanisme een culturele stroming is, die, in navolging van de klassieke schrijvers, streeft naar een zelfstandige ontplooiing van de mens op geestelijk gebied en die zich verzet tegen een opperlijk-gezag-aannemen. Het Humanisme verkondigt in de eerste plaats dat de mens de maat is van alle dingen. Het vormt daarnaast ook een bevestiging van de individuele positie van de mens, en in de eerste plaats uiteraard van de machtige mens. Vanaf dit moment is de mens niet alleen de maat van de ruimte, zoals opmerkelijk terug te vinden is in de architectuur, maar ook van de tijd. In de Middeleeuwen behoort de tijd uitsluitend aan God toe. Hierdoor is het heffen van rente bijvoorbeeld dan ook verboden. Want, de koopman die aan woeker doet, verkoopt de tijd die aan God behoort. De middeleeuwer beschouwt bovendien de mens als een imitatieve god, een wereld in het klein, een microkosmos. Vanaf het moment van de opkomst van het Humanisme worden de rollen omgekeerd. " L'umo è modello del mo n do", zegt Leonardo da Vinci, 'De mens is de grondvorm van de wereld'. De zogenaamde 'terugkeer naar de oudheid' is in feite niet meer dan een excuus om uitdrukking te kunnen geven aan nieuwe vormen van denken en voelen, met name tegen het middeleeuwse scholastische denken.
Het enthousiasme voor de antieke wereld springt in het oog. Maar het Humanisme wil echter veel meer dan een 'terugkeer naar de oudheid'. Het Humanisme kan beschouwd worden als een doorbraakbeweging, die van de geestelijke erfenis van de oudheid het instrument bij uitstek wil maken voor de realisatie van een nieuw mensbeeld. Het onmiddellijke actieterrein van het Humanisme ligt dan ook, zoals we verder zullen zien, bij de studie van het klassieke erfgoed, van de teksten van de Griekse en Romeinse schrijvers, en in het verklaren en doorgeven van deze teksten. J.Rooms.