0 Geschiedenis van de rederijkerij deel 43





Terug naar index

DE GESCHIEDENIS VAN DE REDERIJKERIJ

Het calvinisme | Het calvinisme in de Nederlanden | Ketterijen | Afwijzing_van_het_materiële | Wat moet men met 'ketters' doen? | Soorten ketterijen | laatmiddeleeuwse ketterijen en voorlopers | Zwingli | Het tanchelisme | Katharisme | Lollarden | Ilusieten | Melchiorieten en Mennonieten |

Het calvinisme
Naast de hevig vervolgde beweging van de wederdopers of anabaptisten, biedt zich tegen het einde van de regeerperiode van Karel V een hervormde beweging aan met een heel nieuw karakter: het calvinisme. Het calvinisme is de reformatorische leer die teruggaat op de denkbeelden en de geschriften van Johannes Calvijn (° 1509 - + 1564). In 1559 legt deze de laatste hand aan zijn "Institutie der Christelijke Religie". Hierin schrijft hij onder meer het recht en zelfs de plicht toe aan de lagere magistraten om hun vorst te bestrijden.

Het calvinisme is van het begin af stelselmatiger en strijdvaardiger dan het lutheranisme, en kent op het vlak van kerkelijke organisatie een veel democratischer vorm en vooral een veel strakker omlijnde discipline. Rond 1545 komt deze derde ketterse stroming vanuit Frankrijk overgewaaid. Het calvinisme verwerpt de kerkelijke traditie volledig en beroept zich uitsluitend op de heilige schrift. Verder is er een opmerkelijk gevoel van verwantschap met de wereld van het Oude Testament. Een negatief aspect van deze stroming echter, is dat de volgelingen het wapengeweld niet schuwen om hun geloof te verdedigen tegen slechte vorsten. Door haar veel grotere strijdbaarheid en haar sterker elan, zal deze beweging een einde maken aan het tot dan nog tamelijk rustig beeld van een pacifistische hervormingsbeweging. We kunnen gerust stellen dat met de komst van het calvinisme de Hervorming voor de eerste maal degelijk en efficiënt georganiseerd wordt. De beweging vindt al snel grote aanhang onder de leden van de ambachten, maar ook bij de adel en de burgerij.

De calvinisten zijn vooral tegen de eucharistieviering, de heiligenverering, de macht van de priesters, de leer van de goede werken en van de vrije wil. Hun kracht zit in hun vastberadenheid en in hun afgeronde leer op elk gebied. Volgens hen kan de christen zalig worden in zijn beroep, zelfs in de koophandel - een beroepscategorie die door de katholieke kerk ook in de 16de eeuw nog steeds als verdoemd beschouwd wordt -, zolang hij zijn best maar doet en al de gaven aanwendt die God hem heeft verleend. Hier vinden we meteen enkele overeenkomsten met Luther terug. Deze laatste blijft echter wel iedere vorm van gewelddadige opstand veroordelen. De reformatorische strekking tussen de calvinisten en lutheranen komt hierin verder overeen, dat ze het primaatschap van Rome en de heiligen verering volledig verwerpen. Ze erkennen beiden alleen de Bijbel als geloofsbron, en niet de traditie. Ze loochenen de wils vrijheid van de mens, en achten zaligheid alleen door Gods genade, op grond van louter geloof, voor mogelijk.

Als nieuwe lichting vertoont het calvinisme dus heel wat aanknopingspunten met andere hervormingsgezinde stromingen, maar anderzijds toch nog heel wat meer verschillen. De verschillen hebben zowel betrekking op de leer als op de organisatie. Andere stromingen, zoals het Bijbels Humanisme van Erasmus, het sacramentarisme en de Nationaal Gereformeerde Richting, oefenen hun werking voornamelijk door personen uit: priesters, kloosterlingen, scholarchen, die zich in meer of mindere mate van de Roomse kerk, in ieder geval van de meeste van haar denkbeelden, hebben losgemaakt, en die in de kerk de geesten proberen te winnen en hen tot het zuivere evangelie willen brengen. Van het bouwen van een nieuwe kerk is bij de calvinisten geen sprake. Wat zij willen is een zuiver herstel. Een nieuwe, grote, kerkelijke georganiseerde groep wordt niet gevormd.

Zonder evenwel te verzuimen propaganda te voeren naar de enkelingen toe, bouwt het calvinisme gemeenten, onder sterke leiding van haar kerkraden en consistories. Vooral hun uitzonderlijk gevoel met de wereld van het Oude Testament, doet bij de calvinisten in de Nederlanden de overtuiging ontstaan van het 'uitverkoren volk', en zal dit één van de belangrijkste factoren worden in de strijd, die rond 1562 zowel op staatkundig vlak, alsook enkele jaren later op militair terrein zal geleverd worden.

In het 1559 jaar opent de universiteit van Genève haar deuren en versoepelt de vrede van Cateau-Cambrésis het grensverkeer met het hugenootse Frankrijk. Vooral dit laatste zal in de jaren 60 van de 16de eeuw een grote verspreiding van het calvinisme opleveren. Het nauwere contact met de theologie van Genève heeft vooral de sacramentsleer van de Nederlandse hervormden verrijkt. Volgens Calvijn betekent het sacrament niet slechts een door God in Christus geschonken heil aan de gelovige, maar bevestigt en verzegelt dit heil metterdaad aan het gelovige hart. Tegenover de Roomse opvatting van het sacrament als instorting en reële oorzaak van bovennatuurlijke genade, blijft Calvijn de nadruk leggen op de correlatie tussen sacrament en geloof. Het sacrament is aan het Woord toegevoegd, om met dit Woord de beloften van God die in het geloof worden omhelst, te bevestigen, en zo het geloof te versterken.

Tot 1555 blijft de leer en de overtuiging van de velen die in de Nederlanden voor deze nieuwe leer kiezen, ietwat zwevend. Dat geldt ook voor al diegenen die men het etiket van calvinist wil opplakken. Het staat bijvoorbeeld vast dat Pierre Brully, een vertrouweling van Calvijn, in 1545 te Doornik gearresteerd wordt, als hij op weg is naar Engeland en zijn aanhangers hem niet op tijd uit de stad kunnen smokkelen. Daar moet toen een calvinistische vluchtelingengemeenschap bestaan hebben, net zoals in Emden.

Reeds in 1546 komen enkele publicaties van Calvijn op de Leuvense Index van verboden boeken terecht. Vele Nederlanders trekken in deze jaren naar Genève, om van Calvijn de 'zuivere' leer te ontvangen.

Toch blijft de verspreiding van het calvinisme vóór 1555 hoofdzakelijk tot de zuidelijke Nederlanden beperkt. Het blijkt trouwens nergens, dat een typisch calvinistisch leerstuk als de predestinatie toen al bijzondere aandacht zou krijgen, net zomin dat de leer zich toen al algemeen zou verspreid hebben onder de doodarme wevers van het zuiden van Vlaanderen. Het is vooral in adellijke kringen dat Calvijns leer op dat ogenblik een zekere populariteit geniet. De grote rol, die het calvinisme zal gaan spelen bij de opstand in de Nederlanden, is op dat ogenblik nog helemaal niet te voorzien.

Het zal zeker nog een tweetal decennia duren, tot ± 1562, namelijk tot de Vlaamse bevolking in de aanval gaat tegen kerk en maatschappij, en de tijd rijp is voor het doorbreken van de twee-eenheid van staat en katholicisme. Pas dan vinden ze een uitlaat voor hun toch radicale doelstellingen in dit toch wel militante calvinisme. Vooral onder de regering van Filips II, zal deze stroming zich stevig enten op de politieke, economische en maatschappelijke malaise in de Nederlanden. Van dan af zal het calvinisme veel krachtiger op de voorgrond treden.

Het calvinisme in de Nederlanden
De zuidelijke Nederlanden bijten dus de spits af. De calvinistische bolwerken situeren zich in dichtbevolkte textiel- en andere nijver-heidscentra als Hondsschoote, Valenciennes en Doornik, en al gauw krijgen zij de sympathie van een groot deel van de bevolking. In Valenciennes bijvoorbeeld besluiten de gezagsdragers, na lang aarzelen, tegen hun zin, om een reeds lang uitgestelde executie van twee calvinisten toch uit te voeren. Op het ogenblik dat de beide veroordeelden naar de brandstapel worden geleid, rukt de massa hen letterlijk uit de handen van hun bewakers. Als een ketter sterft, sterft hij heldhaftig, onder het zingen van psalmen en het opzeggen van gebeden, waardoor ze nog meer bekeerlingen maken. Om dit tegen te gaan zal Filips II voorstellen, om de veroordeelden op hun weg naar de brandstapel, een prop in de mond stoppen. Deze methode wordt ook toegepast in het Engeland van Filips' vrouw, Mary Tudor. Dit is alweer een bewijs dat in de ogen van de gezagsdragers, het fanatisme van de ketters een bedreiging vormt voor de openbare orde en voor het landheerlijke of lokale bestuur. Op het moment van de Beeldenstorm - waarop we later nog uitgebreid terugkomen - is het calvinisme nog steeds een betrekkelijk kleine, maar actieve minderheid. Zij zal dan echter van de verwarrende toestand op politiek en religieus vlak gebruik maken, om na 1576 het katholicisme in sommige steden van de zuidelijke Nederlanden gedurende enkele jaren te verdringen. In de noordelijke provincies zal zij zich als staatsgodsdienst opwerpen en haar blijvende stempel op het Noord-Nederlandse volkskarakter drukken. De tijdelijke hegemonie van het calvinisme in zuidelijke steden zoals Antwerpen, Gent en Brussel zal echter snel te niet gedaan worden door de heroveringen van Farnese, dat in 1585 met de val van Antwerpen wordt besloten. Van nu af staat het Noorden - waar de calvinistische inslag steeds sterker wordt - lijnrecht tegenover het katholieke Zuiden, dat door een krachtig streven van de Contrareformatie, volledig door de kerk teruggewonnen zal wor den.

Vooraleer het echter zover is, zal het calvinisme in de zuidelijke Nederlanden, onder de hervormingsgezinde stromingen, de sterkste verspreiding kennen. Bij een enquête in Antwerpen in 1584, verklaart 1/3 van de bevolking een of andere vorm van protestantisme aan te hangen, terwijl niet meer dan 1/3 zich nog overtuigd katholiek noemt, en het laatste 1/3 geen standpunt kiest. De helft van de loontrekkenden lijkt over te gaan naar de 'nieuwe religie', die daarnaast, zoals reeds vermeld, ook een grote aanhang vindt onder de welgestelde burgers en een deel van de adel.

Als besluit kunnen we stellen, dat de penetratie van het calvinisme in de Nederlanden, in geen geval op een sporadisch of toevallige verschijnsel berust. Net zoals in de ons omringende landen, steunt het van meet af aan op een groep hooggeleerde predikanten waarvan de meeste aan de calvinistische universiteit van Genève een opleiding hebben gekregen.

Ketterijen
'Ketterij' kan als een vorm van non-conformisme gezien worden. Als protestantse, onorthodoxe stromingen. Als ketters worden die personen beschouwd van wie de godsdienstige opvattingen niet in overeenstemming zijn met de gevestigde kerkelijke macht en die de leerstellingen daarvan verwerpen. Maar, wat verstaat de late middeleeuwer eigenlijk onder een 'ketter'. Voor hem is een ketter iemand die afwijkt van het geloof van de katholieke kerk. Weldra wordt echter ook schisma aanzien als ketterij. De joden als zodanig vallen niet onder de categorie van de ketters. Omdat zij echter beweren dat hun woekerpraktijken geen zonden zijn, worden zij echter wel als ketters gerangschikt en paus Martinus V zal in 1419 de inquisiteurs toelaten tegen hen op te treden. Ook de hekserij en toverij worden in vele gevallen aanzien als ketterij.

Oorspronkelijk zijn de termen 'ketter' en 'ketterij' enkel gebruikt op de stroming van de katharen. In oorsprong verkondigen zij een leer met sterk christelijke trekken. Later worden ze echter de verdedigers van een radicaal dualisme, dit betekent de strijd tussen goed en kwaad. Van op dat ogenblik worden ze met vuur en te paard door de kerk bestreden en 'ketters' genoemd. De verbasterde term 'ketter' blijkt na verloop van tijd van toepassing op al degenen die door de kerk als haar vijanden worden beschouwd.

De eerste 'ketters' duiken in Vlaanderen op in de 12de en 13de eeuw. Filips van de Elzas zal de eerste zijn om hen te vervolgen. Tijdens zijn bewind vinden velen die verdacht worden van ketterij, de dood op de brandstapel. Vanuit Vlaanderen verspreidt vermoedelijk de ketterij zich naar andere gebieden zoals het Rijnland en Engeland.

Verschillende van de ketterse bewegingen prediken een strikte armoede. Eén van de belangrijkste punten waarop de 'ketterijen' in de late Middeleeuwen afwijken van de norm, en waardoor ze meteen vaak succes oogsten bij de bevolking, is hun afwijzing, net zoals de reguliere reformatorische stromingen, van de sacramentenleer. De meeste ketterse stromingen verwerpen het huwelijk, de boetedoening, het doopsel, de eucharistie, de kerkelijke sepultuur en het gebed voor de overledenen. Veel ketterse bewegingen vechten bovendien de structuur van de maatschappelijke ordening, openlijk aan. Bij vele ketterse bewegingen geldt als gemeenschappelijk kenmerk, het streven naar een terugkeer tot het christendom van de tijd van de apostelen en de vroege kerk. Hierbij komt ook nog dat in de late Middeleeuwen menige gelovige, op zoek naar een nauwere band met God, de institutionele kerk en de clerus niet langer nodig meent te hebben.

De ketterijen vinden doorgaans, bewust of onbewust, het meest weerklank bij de sociale groepen die ontevreden zijn met hun lot. Veel ketterse bewegingen weten bovendien zeer krachtige revolutionaire beroeringen op te wekken, vooral door hun integrale veroordeling van de gehele aardse maatschappij, met de katholieke kerk daarin voorop. De meeste ketterse stromingen kunnen beschouwd worden als coalities van heterogene sociale klassen. Hun interne verdeeldheid verzwakte na verloop van tijd echter vaak de slagvaardigheid van de beweging. Niettemin dreigt de ketterij het hele maatschappelijke bestel te ondergraven. Diegene die een religieus afwijkende mening verkondigt, krijgt dan ook al snel een etiket opgeplakt een gevaar voor de maatschappij te zijn.

Afwijzing van het materiële
Op het gebied van kerk en religie bestaan in de 15 e en 16de eeuw scherpe, en vaak extreme, tegenstellingen. Idealistische geestelijken en leken propageren een zuiver christelijk leven van onthechting en ascese tegenover de drang naar geld en werelds gezag bij de hogere katholieke clerus. Sommigen verwerpen überhaupt elk machtsprincipe en beschouwen al het materiële - maar ook elke gehoorzaamheid aan kerkelijke of wereldse wetten - als zondig (albigenzen en waldenzen). Daarom zullen deze groeperingen als ketters en staatsgevaarlijk veroordeeld worden en vervolgd. Toch vinden ze heel wat aanhang bij de gewone gelovigen die door de crisis aan de top van de kerk in een diepe ontreddering verkeren. De volgelingen trekken in processie door het land, waarbij ze zich te buiten gaan aan uitzinnige geselingen en andere zelfkwellingen (flagellanten). In de 14de en 15de eeuw krijgen deze religieuze protestbewegingen trouwens vaak een sociale of zelfs nationalistische inslag. Dergelijke protestbewegingen zullen in de 16de eeuw uiteindelijk tot de definitieve scheuring tussen katholieken en protestanten leiden.

De autoriteiten hebben aldus alle reden om wat aan afwijkende mening aangeleerd wordt, vlakweg als 'scheurmakende ketterij', als opstand tegen het gezag, te brandmerken en te vonnissen, In 1535 wordt bijvoorbeeld een plakkaat uitgevaardigd tegen de 'apostaten' (afvallige priesters) en de weggelopen monniken. Het is verboden om hen onderdak te verlenen. De keizerlijke officieren moeten hen 'manu militari' naar hun kloosters terugvoeren.

De kerkelijke en wereldlijke overheden hebben vlug ingezien dat de verspreiding van de ketterse ideeën zeer adequaat gebeurt via het onderwijs. Daarom worden er alsmaar strengere controlemaatregelen getroffen. Dit heeft echter niet altijd het beoogde succes, wat manifest blijkt in 1566 (tijdens de periode van de hagenpreken en de beeldenstorm), toen 11 of 12 schoolmeesters met hun leerlingen buiten de stad naar de protestantse hagenpreken trokken. Vele schoolmeesters zullen ook decennia lang vervolgd worden en zelfs terechtgesteld. Ook andere aanhangers worden opgesloten wegens hun verdacht religieuze opvattingen en activiteiten. Toch moet vermeld worden dat de ketterse geloofsovertuiging, vnl. in de 16de eeuw, niet altijd even ijzervast is. Het is een tijd van gisting en overgang.

Wat moet men met 'ketters' doen?
Bij dit alles kunnen we ons afvragen wat de late middeleeuwer die als een goede huisvader wil handelen, met de ketters moet doen? De ketters moeten op de eerste plaats zonder dralen vervolgd worden. De ketter die berouw heeft, moet omzichtig met de kerk verzoend worden. De ketterse geestelijken moeten strenger gestraft worden dan de leken. Christenen die zich tot het jodendom bekeren, moeten eveneens vervolgd worden. Ketterse praktijken kunnen nooit verontschuldigd worden door een of andere ziekelijke toestand van hen die er zich schuldig aan maken. De leken die in het openbaar of in het geheim over geloofszaken redetwisten, worden gebanvloekt. Verdachten over wie de banvloek is uitgesproken en die niet voor de inquisiteur verschijnen, worden na verloop van één jaar als ketters bij verstek gevonnist. Ketters, afstammelingen en aanhangers van ketters worden uitgesloten van alle wereldlijke en geestelijke ambten. Dit wordt echter wel toegestaan aan de afstammelingen van verzoende ketters. De goederen van een ke tter worden verbeurd verklaard, maar de wereldlijke overheden mogen ze niet toe-eigenen, voor de geestelijke rechters een vonnis geveld hebben. De schuldigen kunnen ook na hun dood tot ketter uitgeroepen worden, zodat hun goederen op die manier aan hun erfgenamen ontrokken en verbeurd verklaard worden. De rechtgelovige vrouw van een ketterse echtgenoot behoudt wel haar bruidschat. Vooral onder invloed van Granvelle zullen de ketters hardhandiger aangepakt worden. Tussen 1521 en 1550 worden per jaar gemiddeld 13 personen door de inquisitie tot de brandstapel veroordeeld. Dit aantal stijgt tot 60 per jaar in de periode 1551-1560 en tot 264 per jaar tussen 1561 en 1564. Maar ook Karel V laat het ketter-jagen niet na. Wat hij in zijn Duitse keizerrijk moet achterwege laten om politieke redenen gekoppeld aan godsdienstige, jaagt hij met té meer ijver na in zijn door de ketterij geïnfecteerde

Nederlandse erfland. Het resultaat ervan is dat in 1530 het lutheranisme in de kiem gesmoord is. Met de wederdopers zal echter een nieuwe, veel gevaarlijkere vorm van ketterij oplaaien.

In het kader van de ketterbestrijding door de katholieke kerk, staat ook de oprichting van de orde van de predikheren of dominicanen. Deze bedelorde wordt door paus Honorius n erkend. Veel van hun leden zijn theologen die al spoedig de naam zullen verwerven als ketterjagers en nog later als inquisiteurs. Ideologische en gewelddadige bestrijding van ketterij gaan vooral hand in hand, wanneer behalve de geloofseenheid ook de maatschappelijke orde wordt bedreigd. Wat het aanbrengen van ketters betreft, wordt het minderwaardige kliksysteem, waar ieder fatsoenlijk mens zich van nature tegen verzet, door de bestrijders aangemoedigd. De aanbrengers wordt 1/3 van de opgelegde boetes beloofd. Verder zullen drukkers, boekbinders, kopers en verkopers van verboden boeken, bestraft worden met het verlies van 1/3 van hun bezittingen en eeuwige verbanning. Alles wat met boeken te maken heeft, wordt geviseerd. Van op het ogenblik dat de officiële verordeningen betreffende het bezit van verboden boeken overal is afgekondigd, blijven de onmiddellijke gevolgen niet uit. Wilde vuren laaien alom op. Het begint te Leuven, op 08 oktober 1520, met een verbranding van meer dan 80 boeken. Weldra slaat de brand ook over naar Antwerpen, Gent, Utrecht, Brugge, Den Bosch en Deventer.

Een steeds terugkerend gegeven in de polemiek tegen de ketters, is de beschuldiging van overspel en promiscuïteit. Verschillende ketters zijn dan ook arrogante en irritante figuren, niet voor rede vatbaar. Een aantal onder hen kan men, met onze moderne visie, beschouwen als mensen met psychopathische trekken.

Aan de late middeleeuwers die van ketterij, of ook van hekserij, beschuldigd worden, legt men de 'waterproef (beschouwd als godsoordeel) op, om hun onschuld te bewijzen. Blijft men bovendrijven, dan is men schuldig en wordt men ter dood gebracht. Verdrinkt men, dan is men onschuldig, maar evengoed dood.

Daarom, en uit vrees voor de toepassing van de plakkaten, is het begrijpelijk dat zij die de nieuwe leer toegedaan zijn, niet steeds met hun mening voor de dag durven komen.

Er zijn veel ketters onder de vreemde kooplieden in de Nederlanden. Zij worden door de katholieke kerk immers principieel in hun hebzucht geremd en zelfs als publieke vijanden beschouwd. Zij kunnen gemakkelijk instemmen met bijvoorbeeld het "ieder voor zich" van Maarten Luther. De 'grote' ketterse bewegingen zullen aan het einde van de Middeleeuwen in de Nederlanden echter eerder een beperkte betekenis hebben. Dit wil echter niet zeggen dat, zoals we reeds eerder gezien hebben, de kerk in onze contreien voor kritiek gespaard zal blijven.

Soorten ketterijen
Er wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen drie typen van christendom.
Ten eerste is er het kerktype, hetzij katholiek of protestant met als kenmerken het ambt, het woord en de sacramenten. De benadering is objectief: men wil tegemoet komen aan de noden van de massa en van de begaafde enkeling. Vandaar een zeker compromis met de staat, de wereldlijke wetgeving, zelfs met het oorlogsbedrij f, tirannie en het misbruik van particulier eigendom. Het staat vast dat de katholieke kerk op een bepaald ogenblik tot dergelijke compromissen komt en tot twee geheel verschillende maatstaven, namelijk die voor de massa in de wereld en die voor de 'elite', die tot de ascetische kloosterwereld behoort. Ook het kerkelijk protestantisme komt tot dergelijke compromissen. De leer van het algemeen priesterschap probeert het katholieke dualisme af te bouwen en aan iedereen de hoogst mogelijk standaard
Het tweede type is het sektetype, waarvan de anabaptisten in de 16de eeuw een overduidelijk voorbeeld zijn. Hier ligt de nadruk op Christus als wetgever. Tot naleving van de geboden tracht men te komen door vorming van vrijwillige groepen van 'heiligen', die zich terugtrekken uit de rest van de wereld. Zij houden vast aan een absolute standaard met uitsluiting van de grote massa die dit niet kan bereiken. Meestal stichten de sekten rustige, biblicistische gemeenten, die hun trots zoeken in de verwachting van Gods Koninkrijk op aarde. Soms komen zij tot geweld tegen de god-delozen om de komst van het Koninklijk te versnellen.

Als derde is er de spiritualistische of mystieke traditie van het 'eeuwig evangelie'. Hier vraagt de innerlijke beleving van Christus vooral de aandacht. Subjectief ingesteld als men is, bestaat er weinig belangstelling voor kerkelijke organisatie of ceremonieën. Zelfs het juiste inzicht in de bijbel wordt bepaald door de bekwaamheid van de enkeling om zijn subjectieve interpretatie te ontwikkelen. Over het algemeen zijn deze spiritualisten vrijer en verdraagzamer dan de anabaptisten en calvinisten, maar toch kunnen ook zij fanatiek en bekrompen zijn. Ook zij bereiken alleen een 'elite', omdat hun leer de menigte niet aanspreekt.

In het woud van de 16de eeuwse godsdienstige opvattingen hebben wij hier drie belangrijke richtingwijzers. Wij moeten de indeling echter niet te straf willen doorvoeren. In deze eeuw zien wij immers allerlei mensen, die zich niet precies in een hokje laten zetten. Onderling zijn de drie groepen doorgaans op verschillende wijze verbonden en met elkaar in relatie.

Andere laatmiddeleeuwse ketterijen en de voorlopers ervan
Sacramentarisme
Verder komt in de Nederlanden naast het lutheranisme en anabaptisme, en vóór het calvinisme op de voorgrond treedt rond circa 1562, nog een andere hervormingsgezinde stroming voor, die in haar beginperiode (± 1520 / ± 1530) het sacramentarisme wordt genoemd, en wat in de latere jaren meestal de Nationaal Gereformeerde Richting zal worden genoemd. Bij hen gaat het om een bijbelse vroomheid, die doet aanhouden op zuiverheid in leer en gedragingen, op verwerping van alle ceremoniën - dit woord hier in zeer ruime betekenis gebruikt -, die niet beantwoorden aan het eenvoudige evangelie. Verder benadrukken ze apostolische eenvoud van leven volgens de evangelische geboden en persoonlijk geloof, dat zonder bemiddeling nadert tot God en Christus, met een sterk individualistisch accent. Eveneens centraal staat een ondogmatisch verstaan van de geloofswaarheden en het geloof dat vertrouwen is. Vooral in haar opvattingen betreffende het avondmaal, vertoont ze echter veel verwantschap met de denkbeelden van Zwingli.

Zwingli (° 1484 - + 1531)
zorgt ervoor dat in zijn 'sekte' de eucharistieviering afgeschaft wordt en dat de priesters mogen trouwen. Het voornaamste accent van de beweging ligt in het zoeken van een exact bijbels gezag. Beelden, schilderijen en kerkmuziek moeten het ook bij hen ontgelden. Ook het pauselijk gezag wordt niet langer erkend. Orgels en relieken dienen eveneens uit de gebedshuizen verwijderd te worden. Ze zijn voor een goed georganiseerde armenzorg en theologische opleidingen. De eucharistieviering wordt vervangen door een avondmaaldienst, waarin het accent op de herdenking ligt. Leken en predikanten vieren samen het avondmaal met brood en wijn op een eenvoudige wijze, gezeten rond een tafel. Tot de nagestreefde veranderingen behoren verder nog een nieuwe dooporde en het regelmatig oefenen van de bijbel.

Al deze drastische veranderingen worden al snel ingevoerd in een aantal Zwitserse steden en dorpen zoals Grossmünster, Zürich, Glarus, Schaffenhausen, Bazel, Bern... Zwingli sterft in 1531 op het slagveld te Kappel, nadat hij besloten had om zijn leer gewapenderhand op te leggen. Hij wou een gewapend profeet zijn, zonder zich echter om een degelijke wapenuitrusting zorgen te maken.

Het tanchelisme.
Dit zijn de aanhangers van Tanchelijn (omstr. 1115) en voornamelijk actief tijdens de lldc en 12de eeuw, in Utrecht, Vlaanderen en de stad Antwerpen. Het zou gaan om een 12e eeuwse Brugse ketter. Geboorteplaats en -jaar zijn onbekend. Hij predikt te Zeeland en Vlaanderen, vooral te Antwerpen, in het begin van de 12de eeuw. In 1113 wordt hij verdreven uit Brugge en in 1115 vermoord. Hij wordt bijgezet in de Sint-Pieter en Pauluskerk te Antwerpen, een kerk die intussen niet meer bestaat. De man wordt bekend als ketter, maar kan makkelijk worden beschouwd als een hervormer. Waarschijnlijk heeft hij ooit in dienst van de graaf van Vlaanderen gestaan. Het is zeker dat hij, met zijn gezellen waaronder, naast Manasse en Everwacher, volgens bronnen tot drieduizend gewapende of weerbare mannen, een reis heeft ondernomen naar Rome. We weten ook, dat hij in Keulen in de gevangenis heeft gezeten. Zijn leer, die fel van leer trekt tegen de bezittende katholieke kerk en tiendenbelastingen, valt in goede aarde bij het volk. Volgens zijn tegenstanders is hij een 'Antichrist', een 'valse monnik', een bedrieger, een soort Raspoetin. Zij beweren ook dat hij zich vereenzelvigt met God en altijd in praalkledij getooid loopt.

Katharisme
Een andere 'sekte' is het katharisme. Oorspronkelijk afkomstig uit het Oosten, zullen ze vooral in Frankrijk diepe sporen nalaten (vnl. in de Provence en de Pyreneeën), tot in de hoogste kringen. In Frankrijk zijn ze in 1244 praktisch uitgeroeid. Volgens bepaalde bronnen loochenen zij de betekenis van de doop, het huwelijk, de eucharistie en de eedaflegging. Voornamelijk in de 12de en 13de eeuw kennen zij een lichte invloed in Vlaanderen (onder meer onder de naam 'populicani' of ook wel 'publicani').

Lollarden
De lollarden rekruteren hun aanhangers uit vrome leken, de alexianen of celbroeders, die zich voornamelijk bezighouden met de verpleging van zieken en de lijkbezorging. De benaming 'lollarden' hangt waarschijnlijk samen met lallen of lollen, wat zoiets betekent als binnensmonds mompelen of zingen. Zelf noemen ze zich 'Deum laudantes'. Ook zij worden verdacht van ketterij, omdat ze weigeren een officiële kloosterregel te aanvaarden. De benaming lollard krijgt al snel een ongunstige betekenis, omdat de celbroeders er, wel of niet terecht, van beschuldigd worden een uiterst bedenkelijk leven te leiden. In de middeleeuwse literatuur vinden we dan ook plaatsen waarin de lollard wordt voorgesteld als een zedelijk hoogst onbetrouwbare figuur, die er steeds op uit is de kat in het donker te knijpen. De dichter Willem van Hildegaersberchen brengt onder één noemer:
"lollaerts ende beginnen,
nonnen, die ook heilich schinen,
tsartroyers (= karthuizers), zweesteren (= zusters van de Vrije Geest)
ende begaerden."
We horen het eerst van hen in de zuidelijke Nederlanden en in het Rijnland. Later zullen ze vooral in Engeland actief zijn. Zij vinden veel aanhang onder het gewone volk, voornamelijk onder de ambachtslieden, dat zich aangetrokken voelt door het ideaal van strikte gelijkheid dat de lollarden uitdragen. Beloning voor goede werken wijzen ze van de hand, want ook bij hen leeft het denkbeeld van de strikte armoede als waarmerk voor Christus' volgelingen. Toch is het niet de materiële onthechting waardoor ze zich het meest onderscheiden van andere 'sekten'. Dat is eerder de grote liefde die ze koesteren voor het bezit van boeken.

Ilusieten
Een andere groepering zijn de ilusieten. Zij verwerpen eveneens de sacramenten en ceremoniën, en eisen strikte armoede van de priesters. Ze noemen de biecht niet noodzakelijk, ontkennen het vagevuur en wensen noch gebeden tot de heiligen, noch voor de doden. Ze achten al het bijzondere van kloosterorden volkomen waardeloos en veroordelen het maken van beelden van Maria en de heiligen, zelfs afbeeldingen van het heilbrengende kruis. Ook het vasten veroordelen zij, een mening die we echter ook bij enkele andere 'sekten' aantreffen.

Melchiorieten en Mennonieten
Nog meer 'sekten', die echter allen afscheidingen van Zwingli blijken te zijn: onder andere de melchiorieten, de mennonieten (of doopsgezinden) en vele anderen.

Als besluit kunnen we hieruit trekken, dat de reformatiegezindten een duidelijke neiging tot versnippering kennen. Indien de beweging van de Hervorming in de Nederlanden meer eenheid had gekend, zou haar vooruitgang en impact veel sneller en ruimer geweest zijn. De verschillende, vaak sterk uiteenlopende, 'sekten' die het daglicht zien, gaan zich echter steeds meer tegen elkaar verzetten. Lutheranen, calvinisten en anabaptisten worden voornamelijk gescheiden door grondige verschillen in verband met de interpretatie en de propaganda van de hervormde geloofsleer. Als in het begin het Humanisme vertegenwoordigd door Erasmus (waarover later meer), en het lutheranisme, dezelfde doelstellingen lijken na te streven, dralen ze niet om uit elkaar te gaan, waarbij de eerste hevig verlangt naar een interne hervorming van de officiële kerk en niet aanstuurt op een definitieve breuk.

De meeste hervormingsbewegingen kunnen zeker niet - op het calvinisme en het anabaptisme na - als revolutionair bestempeld worden. Maar het halsstarrig opleggen van het katholicisme, zoals Filips II dat steeds met alle middelen zal blijven nastreven, drijft de minstevredenen in het kamp van het verzet tegen de staatsmacht als zodanig. De religieuze tegenstelling wordt op die manier het alomvattend thema dat zeer uiteenlopende vormen van verzet bundelt, gaande van ongenoegen over de economische malaise en de beknotting van de politieke rechten tot eigenlijke godsdienstige motieven. De ongenadige repressie die kerk en staat samen toepassen tegen de meeste hervormingsgezinde bewegingen, mobiliseren een brede verzetsbeweging die vooral in de grote steden en hun onmiddellijke omgeving de grootste aanhang vindt. Naarmate de burgerlijke overheid met behulp van een grote buitenlandse troepenmacht optreedt, zal zij zelfs heel wat gematigden de kant van de opstand, en daardoor ook van de Hervorming, opjagen.

(wordt vervolgd)

Jan Rooms