0 Ons Camers 4e 2012






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike

Contactadres en verantwoordelijke uitgever: Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.

Emiel Francois
Louis Callebautstraat 50
B 9320 Nieuwerkerken,
e-mailadres : emiel.francois@skynet.be
website : www.rederijkers.org
25 ste jaargang nr 4 oktober november december 2012

In dit nummer...

Woordje van de voorzitter

Beste rederijkers ,

Met dit nummer zijn wij aan het einde van het jubileumjaar van ons tijdschrift.
Ik dank allen die ook dit jaar hun steentje bijdroegen.

De zesentwintigste jaargang staat voor de deur.
Reeds herhaalde malen deed ik beroep op de kamers om een artikel te plegen over hun kamerwerking.
Ik hoop dat daar in de toekomst verder gevolg zal aan gegeven worden.
In dit nummer het laatste deel van het congres in Breda en vanuit Den Bosch een bijdrage van Vincent Verstappen over het Brabants Landjuweel.

Naar jaarlijkse gewoonte vragen wij u het lidmaatschap voor 2013 te willen voldoen door storting op onze bankrekening.
Nog steeds zijn de lidgelden onze enige bron van inkomsten.

Met genegen rederijkersgroeten,
Emiel François
Voorzitter

Stadswandeling tijdens Bredaas congres 2012

Zaterdag 9 juni 2012

Met zo’n vijftien congresgangers verzamelen we ons bij het Wilhelmina-monument. We hebben hotel Keyser en het Breda’s museum achter ons gelaten en worden verwelkomd door gids Ad. Al gauw hebben we zicht op de Koninklijke Militaire Academie, voormalige residentie van de Heren van Breda. Eenmaal binnen de hekken, krijgen we toelichting bij de kapellen, het Kasteel, de aanlegplaats van het turfschip natuurlijk, en de onderaardse gangen. We vervolgen onze tocht langs de haven naar de Grote kerk, waar interieur en kunstschatten grote indruk maken. Weer buiten wandelen we over het Stadserf met het standbeeldje van Adriaan van Bergen, door de Burgemeester Mercks beeldentuin, en staan dan al meteen voor de ingang van het Begijnhof, een intiem plekje in de binnenstad. Nog net hebben we tijd voor een drankje op het Henri ’t Sasplein als de klanken van het beiaardconcert de middag afsluiten.


>

Theatrale rivalen in het Brabants landjuweel:

Leuven en ’s-Hertogenbosch

door Vincent Verstappen

Op 31 augustus 1561 galoppeert een ruiter, komende van Antwerpen, in de richting van ’s-Hertogenbosch. Anthonis Leydecker heeft haast want wat hij het Bossche stadsbestuur te melden heeft, is groot nieuws en hij zal er ook nog rijkelijk voor beloond worden.
Daar doemt het silhouet van de stad voor hem op. Opnieuw spoort de bode zijn paard aan. Nog even dan kan hij door de Pickepoort de Vughterdijk op die hem zal leiden naar het stadhuis op de Markt.
Eenmaal door de machtige, indrukwekkende stadspoort heen, rijdt de bode stapvoets door de straten. Hij trekt de aandacht van spelende kinderen, neringdoenden en ander volk. De bode houdt zich niet meer in en roept zonder het te onthullen “Groot nieuws!” waardoor hij een horde poorters achter zich aan krijgt.
Voor het stadhuis stijgt Anthonis Leydecker af, haalt de leidsels door een grote ring aan de bordesmuur, fatsoeneert zijn kleding, loopt langs de drie dreigend opgestelde kanonnen, wringt zich door de samengestroomde meute, loopt de trap op en gaat naar binnen.
Na een kwartier verschijnen op het bordes enkele schepenen en gildedekens met de bode in hun midden. Hij mag het vertellen. De zeven guldens zitten al in zijn beurs.
Met vaste en vérdragende stem roept Anthonis vele malen achtereen: “Moyses Doorn heeft het landjuweel tot Antwerpen gewonnen! Den hooghsten prys van het esbattement: seven silveren schalen!” Dan overstemt het klokgelui vanuit de stadhuistoren zijn omroep.
Een van de schepenen zet zijn mond aan het oor van een gildenmeester...

Rederijkerskamers
In de late middeleeuwen had elke zichzelf respecterende stad in de Lage Landen een of meer rederijkerskamers. Heel belangrijke instellingen. De Brabantse steden Antwerpen en Mechelen telden er drie. Gent kende er vier maar Leuven en ’s-Hertogenbosch hadden er elk vijf net zoals Brussel.
In ’s-Hertogenbosch opereerden: De Catharinisten (1496), De jonge Laurieren (1574), De Gezellen van Sinte Agatha (1496), De passiebroeders (1493) en Moyses Doorn (1496), ook wel Moyses Doirn en tegenwoordig Moyses’ Bosch.

In een rederijkerskamer hield een groep ontwikkelde mannen zich bezig met dichten, declameren, toneelspelen, theaterwedstrijden organiseren, kortom theatrale beoefening van de edele woordkunst.
De rederijkers organiseerden zich zoals een gilde met reglementen, functies als hoofdman, deken, fiscaal. Zij onderhielden speciale betrekkingen met het stadsbestuur. Rederijkers luisterden belangrijke evenementen in de stad op met voordrachten, spel en tableaux vivants. Vooral bij blijde inkomsten, wanneer een vorst bij zijn aantreden de steden in zijn gebied bezocht om de verhouding tussen hem en volk te bevestigen of opnieuw vast te stellen, riep het stadsbestuur de kamers op om stadspolitieke opvattingen theatraal vorm te geven.
De kamers hadden maatschappelijke macht. Stadsbesturen gebruikten die om vorsten stedelijke standpunten duidelijk te maken, het volk leiding te geven, de melancholije te verdrijven en de mensen ter goeder devotiën te stemmen.
Rederijkerskamers kwamen ook bij elkaar op bezoek om naar elkaars stukken te kijken en het met elkaar gezellig te hebben.
Van een uitwisseling tussen Leuvense en Bossche kamers is in de beschikbare bronnen niets terug te vinden. Waarschijnlijk is de afstand de belemmering geweest.
Daarnaast hielden met name de Brabantse rederijkerskamers onderling wedstrijden in voordracht, toneelopvoeringen en mooiste uitdossingen, de gekste zot en origineelste praalwagens tijdens de intochten wanneer men de ontvangende stad binnenkwam.

Het Brabants landjuweel
De reeks van theaterwedstrijden in de late Middeleeuwen die aanspraak kan maken op de aanduiding Landjuweel of nog beter Brabants landjuweel, begint om onduidelijke redenen in Mechelen in het jaar 1515.
Er zijn nauwelijks documenten om een beeld van deze eerste ontmoeting van Brabantse rederijkerskamers te krijgen.
Kamers uit Antwerpen, Mechelen en Herentals en Lier waren erbij. Moyses Bosch uit ’s-Hertogenbosch, in die tijd ook wel Moyses Doirn genoemd, ontbrak.
Alle vijf de Leuvense kamers deden wel mee: De Roose (1406), het Kersouwken opgericht in 1473, de Peterseliewortel (1482), de Lelie (1483) en de Pensee (1488). De Roose won en de andere kamers uit Leuven vielen buiten de prijzen.
Aan de Leuvense Roos de eer de tweede wedstrijd in te richten.
De Roose was hiermee vereerd. Deze kamer toonde dat ze ook tot zoiets in staat is. De Roose beschikte over een langdurige staat van dienst en genoot een aanzienlijke reputatie in het organiseren van toneelactiviteiten in de stad.

Zo ratelt in het voorjaar van 1470 - de ’s-Hertoghenbossche kamer Moyses Doirn bestaat vermoedelijk nog niet - op een vroege ochtend in Leuven een bespannen kar door de straten in de richting van de Sint-Pieterskerk. Naast de kar lopen Jan Borremans, de teugels in zijn handen en enkele van zijn knapen. Op de kar liggen stelhouten en planken, touw, nagels en hamers en ander gereedschap. Het paard trekt een behoorlijke last.
Bij een van de kapelletjes die aan de kerk vastzitten, laden zij de wagen af en beginnen met hun timmerwerk: er moet een stelling komen ten behoeve van de opvoering van tspel vanden casteele der zielen door de Rozelieren dat morgen en overmorgen voor het stadsbestuur en andere heren en vrouwen zal worden opgevoerd. De Roose is gevraagd om de hooggeplaatsten te vermaken in opdracht van het stadsbestuur.
Ondertussen zijn de decorbouwers in een werkplaats aan de Tiensestraat de laatste hand aan het leggen aan het casteel waarvoor hout, nagels, lijnwaad en stof is aangekocht. Het is een mooi bouwsel waarin twee poorten zijn aangebracht voor de opkomsten en het verdwijnen.
De vrouwen die de kostuums hebben gemaakt melden zich in de werkplaats. Een van hen heeft zich uitgedost in een duivelskostuum compleet met sduvelsborsten. De bouwers lachen zich een kriek om de uitdagende vrouw die wulps een dansje met haar deinende duivelsborsten uitvoert. Dan maakt de factor, die het stuk heeft geschreven en geregisseerd, snel een eind aan deze grappen en grollen en dirigeert hen met kasteel en kostuums naar de Sint- Pieterskerk.
Borremans wijst er de aangekomen factor nog even op hoe de poorten van het kasteel het best op de stellage kunnen worden aangebracht.
Voor de avond valt, nemen de spelers het stuk door. De factor is tevreden. De tekst zit er bij de spelers goed in. De hooggeplaatste Heren en Dames krijgen morgen “stichting ende vermaeck”. Hij stuurt zijn acteurs naar huis en de twee gezellen die de stelling deze nacht zullen gaan bewaken, nemen stoer hun plaatsen in. Die nacht blijft het rustig. Enkele dronken dorpers die zich wensen te ontlasten, duwen zij weg. Het tijdelijke openluchttheater blijft proper.
De twee volgende dagen valt het stuk zeer in de smaak van het volk en de hoge Heren en Dames; er wordt gelachen, gestampvoet en geklapt. De Roose mag tevreden zijn.

De Leuvense Roose organiseert het tweede landjuweel
Achtenveertig jaar later,op de eerste zondag in september 1518 ontving de stad Leuven tezamen met haar oudste en belangrijkste en tevens organiserende rederijkerskamer de Roose, minstens twaalf kamers afkomstig uit de Brabantse steden Lier, Herentals, Diest, Mechelen, Antwerpen en Brussel. Leuven mocht namelijk als winnaar van het eerste Brabantse landjuweel in Mechelen, het tweede landjuweel organiseren.
Weer was ’s-Hertogenbosch er niet bij. Waarschijnlijk wel de overige vier Leuvense kamers: Kersouwe, Pensee, Peterselie en Lelie.
Tussen de vijf Leuvense kamers bestond enige onderlinge rivaliteit: men mocht op straffe van een fikse boete de secreten van de eigen kamer niet doorvertellen en leden mochten zich na opzegging niet binnen het jaar verbinden aan een andere kamer.
De Roose was in die dagen de belangrijkste kamer: zij was in 1444 benoemd tot Soevereine Kamer van Brabant. Zij mocht nieuwe kamers installeren en haar reglementen tot voorbeeld laten zijn voor nieuwe kamers. De andere vier Leuvense kamers zijn inderdaad met hun “Chaerte” (reglement) schatplichtig aan de Roose.
Veel is niet bekend van dit tweede landjuweel, wel dat hier de kiem is gelegd voor een jarenlange twist tussen de rederijkers uit Lier en Herentals over wie nu het eerst de kerk in mocht, wie het eerst de kerk uit mocht, wie het eerst mocht gaan zitten, enzovoort. De “kwestie” sleepte zich van 1518 tot aan 1561 voort.
De steden in Brabant zagen in de wedstrijden tussen de kamers kansen om hun macht en grandeur te manifesteren. Ze hadden er geld voor over.
De stedelijke overheid van Diest ondersteunde twee in Leuven deelnemende kamers: de Lelie kreeg een flink bedrag voor als sy te Lovene reysden op dlantjuweel. De kamer genaamd De Christusoogen kreeg eenzelfde bedrag ten behoeve van huerer reysen nae lovene inde feeste vander rethoryken. Deze kamer won en zal drie jaar later het derde Brabantse landjuweel organiseren.
Ook tijdens dit derde landjuweel in 1521 in de Brabantse stad Diest, vertegenwoordigde geen Bossche kamer de stad ’s-Hertogenbosch.
’s-Hertogenbosch eindelijk van de partij
Het is de stad Brussel met haar rederijkerskamer het Mariakransken die als winnaar van dit derde landjuweel in Diest uit de bus komt. Het Mariakransken mag de Brabantse rederijkerskamers gaan ontvangen. Het duurt wel even maar in 1532 is het zover. Waarschijnlijk is het centrale gezag terughoudend geweest indachtig de betrokkenheid van rederijkers bij het propageren van reformatorische ideeën. In de lente van 1532 krijgt de Brusselse kamer toestemming om te mogen opstellen een lantjuweel vander retorycke voerde gesellen vander Retorycke van Ste Maria Cransken te bruessel. Het Mariakransken richt het vierde landjuweel in.
Leuven is vertegenwoordigd met twee kamers: de Roose en de Kersouwe en voor het eerst neemt de ’s-Hertogenbossche kamer Moyses’ Bosch aan het Brabantse landjuweel deel.
Leuven valt niet in de prijzen maar de nieuwkomer Moyses’ Bosch wel: op 28 juli 1532 ontvingen zij drie zilveren prijzen. Voor welke prestaties is niet te achterhalen, maar drie maal op het erepodium maakt indruk.
De grootste indruk echter, maakt de Mechelse kamer de Peoene: zij wint de prijs van de mooiste intocht en de spelene oft battementen. En dus was Mechelen aan de beurt voor de organisatie van het vijfde landjuweel.
Deze wedstrijd in Mechelen vond plaats in juli van het jaar 1535. Leuven was met drie kamers nadrukkelijk aanwezig maar helaas weer geen zilveren roem voor de oudste Brabantse stad.
’s-Hertogenbosch schitterde opnieuw door afwezigheid.
De Leliebroeders uit Diest waren de betwistbare winnaars. Met name de kamers uit Antwerpen waren het oneens met de uitslag. Maar hoe dan ook, de Diestenaren gingen de landjuweelcyclus voortzetten. Niet na drie jaar maar na zes jaar. In de eerste weken van augustus 1541 ontvangt de Leliekamer van Diest elf gezelschappen uit verschillende Brabantse steden. Leuven is er met de Roose en ’s- Hertogenbosch met Moyses Bosch.
Geen van beide kamers weet zich in het licht der brandende toortsen te plaatsen. Het is de Antwerpse kamer de Violieren die met de eer gaat strijken en die het zevende en laatste landjuweel uit de eerste Brabantse cyclus moest gaan opzetten.

Maar het gist in de Lage Landen. Het broeit in de Lage Landen. Het explodeert in de Lage Landen. De katholieke overheid verzet zich hevig tegen leerstellingen van Luther, Calvijn en andere hervormers. Pas over 20 jaar mogen de Violieren, de winnende Antwerpse kamer, hun Brabantse zustersteden uitnodigen voor het zevende toernooi.

Rederijkers: humanisten, hervormers en slachtoffers
De stedelijke elite in de late middeleeuwen heeft op de Latijnse School haar onderwijs genoten: vooral grammatica, logica en kennismaken met het filosofisch gedachtegoed van de Ouden. Zij vormde de bestuurders van de stad, die zaken wisten te organiseren. Zij bezat vaardigheden kennis vergaren. Zij bezit vaardigheden als Latijnse teksten lezen, standpunten innemen, welluidend en overtuigend spreken, zuiver redeneren, helder schrijven. Geen wonder dat rederijkers, voornamelijk mannen, juist uit die stedelijke, intellectuele elite afkomstig zijn.
In ’s-Hertogenbosch is er een Latijnse school. Leuven heeft een Latijnse kloosterschool en een stedelijke Latijnse school. Bovendien herbergt Leuven de oudste universiteit der Lage Landen, waar onder anderen Erasmus doceerde.
Veel Bossche scholieren trokken na hun studie aan de Latijnse school naar de Leuvense universiteit om hun educatie te voltooien.
Erasmus is met zijn colleges in Leuven en zijn publicaties zoals de Lof der Zotheid, een inspiratiebron voor rederijkers. In veel van hun gedichten en toneelstukken zijn staaltjes van Erasmiaanse redeneerkunst te lezen. Vooral de twistgesprekken tussen allegorische personages als bijvoorbeeld waerheyt , dueght en ghelove in tafelspelen en spelen van sinne toonden een humanistische geest van tolerantie, redelijkheid en vrede.
Ondanks de matigende invloed van Erasmus op de rederijkers, maakt de Reformatie krachten los die rederijkers verleiden tot uitdagende en spottende teksten.
In 1520 geeft de bisschop van Luik de opdracht teksten van Maarten Luther te verbranden. In 1521 vindt er in Antwerpen een massale boekverbranding plaats: 400 boeken met Lutherse teksten worden verast.
Tijdens het Gentse rederijkersfestival in 1539 geven 19 kamers in hun spelen van sinne antwoord op de tevoren opgegeven vraag Welc den mensche stervende meesten troost es?
In de retoricale antwoorden nemen de auteurs van de meeste spelen afstand van het instituut kerk met zijn sacramenten. De genademiddelen van de heilige moederkerk spelen een bijrol of helemaal geen rol. De toeschouwer ziet hoe hij zich met God kan verzoenen zonder de verplichte kerkelijke rituelen.
Tijdens hetzelfde festival droeg men ook de refreinen voor die het antwoord vormden op de wedstrijdvraag “wie toont er in de wereld de grootste dwaasheid?” De rederijkerskamer uit Tienen bespotte de minderbroeders door hen voor te stellen als zotten, viezeriken, zuipers en dikzakken.
Doordat de rederijkersteksten van dit refreinfeest snel in druk beschikbaar kwamen en gretig aftrek vonden, verspreidde de reformatorische ideeën en de satire op de katholieke geestelijkheid zich snel over stad en platteland. Maar de contrareformatie organiseert en verweert zich. De vervolging van ketters neemt steeds gewelddadiger vormen aan.
De eerste martelaar in de Nederlanden was de Bosschenaar Hendrik Vos. In juli 1523 werd hij op de Grote Markt in Brussel verbrand omdat hij de leer van Luther openlijk uitdroeg.
In ’s-Hertogenbosch, drie jaar later, veroordeelde een rechtbank negen mannen en vrouwen wegens hun Lutherse ideeën tot gematigde straffen omdat de negen hun opvattingen afzwoeren. Wel werd hun Lutherse lectuur in beslag genomen en verbrand.
In Amsterdam vernedert de magistratuur in 1539 een rederijker door hem te dwingen in een processie mee te lopen met een boek waarop met grote letters te lezen staat: dit is Martini Lutheri boeck.
De Katholieke Kerk oefent grote druk uit op de vorsten en stedelijke machthebbers om de hervormende krachten het hoofd te bieden. In 1527 bepaalt Karel de Vijfde in een plakaat dat er geen toneelstukken mogen worden opgevoerd die niet tevoren zijn beoordeeld door de plaatselijke overheid. Bovendien mogen rederijkers geen spelen vertonen die gaan over heylige stoffen.
Ondanks de repressie blijven rederijkers hun standpunten via hun teksten ventileren. De lokale overheden treden namelijk veel milder op tegen de rederijkers dan kerk en staat van hen verwacht.
Naar mate de invloed van de Calvinistische en Lutherse ideeën in de Lage Landen groter wordt, neemt de onderdrukking in extreme mate toe.
De eerste bisschop van ’s-Hertogenbosch, Franciscus Sonnius, wijst in 1551 op het misbruik van de retorica om dwaalleren te propageren.
In 1560 staat er in een plakaat dat rederijkersteksten en liederen die offenderende directelick oft indirectelick de catholijcke religie ofte geestelicke persoonen niet mogen worden vertoond op straffe van de strengste maatregelen.
We zijn zes jaar verwijderd van de Beeldenstorm.
Het Antwerps landjuweel in 1561
Vijf jaar verwijderd van deze verwoestende turbulentie, in 1561, en twintig jaar na de laatste wedstrijd in Diest, heeft de Antwerpse rederijkerskamer de Violieren het voor elkaar gekregen om in deze woelige tijden van religieuze onlusten de kroon op de Brabantse landjuwelencyclus te gaan zetten.
Deze zevende wedstrijd tussen Brabantse kamers was een waarlijk volksfeest. De deelnemers, vijftien kamers uit grote en kleinere Brabantse steden, waren zeer talrijk, wel meer dan honderd per kamer! En dan de duizenden Antwerpenaren die het schoon inkomen en de voorstellingen bijwoonden en die achteraf terugkeken op een soo herlicken feeste als men binnen Antwerpen nyet gesien en heeft gehadt.
Antwerpen ventte zich uitbundig uit als dé stad van de koophandel die de inwoners grote economische voorspoed bracht.
Op zondag 3 augustus 1561 trekken de kamers vanaf de Sint Jorispoort via o.a. de Huidevetterstraat naar de Grote markt met 1328 ruiters, 23 antieke wagens en 196 met toortsen verlichte praalwagens. Pas om twee uur ’s nachts waren alle kamers op de Grote Markt.
Moyses’ Doorn, voorlaatste in de enorme stoet, presenteerde zich met 125 gildebroeders, 123 paarden en 11 wagens. De analen schrijven: “Den vierighen doern van ’Shertoghenbossche, 125 guldebroeders te peerde, gekleet in groene rocken met gouden passement gheboort, met een root hanghende mouken, wambuysen, coussen, hoeyen, oick root met witte plumagien ende zwerte leerskens, eenen ghecierden antychen waghen met personagien, thien waghens overdeckt met groen ende root lakenen, op elck twee guldebroeders ende vier toortsen, den sot segghende: salt soo syn.”

De inkomst van de enig deelnemende Leuvense kamer, de Roose, is nauwelijks beschreven. Ze viel niet in de prijzen. Moyses’ Doorn overigens ook niet. Maar er waren meer prijzen te winnen: voor het spel van sinne, de prologhe, het poetelyck punt, factie en liedeken. Ook nog voor het beste personagie en de beste sot en vooral voor het esbattement waarmee het landjuweel gewonnen kon worden. Niet verwonderlijk dat we, levend in de eenentwintigste eeuw, hier denken aan Oscar-nominaties avant-la-lettre.
De jury bestond uit één vertegenwoordiger van elke kamer, voor de Leuvense Roose was dat Henderick de Muyser en voor Moyses’ Doorn, hun factor, Jacob Cassyer.
Ondanks allerlei kritiek op de gang van zaken en twee noodzakelijke stemmingen, waarbij de Roose beide keren niet op Moyses Doorn stemde, riep de jury Moyses Doorn als winnaar uit om te ontvangen den hooghsten prys van het esbattement, te weten seven silveren schalen en won daarmee het Antwerps landjuweel van 1561.
Op 31 augustus 1561, inmiddels luiden klokken uit vele Bossche torens vreugdeklanken, is er spoedberaad tussen een van de schepenen en enkele gildemeesters in het stadhuis van ’s- Hertogenbosch. De bode, Anthonius Leydecker, heeft niet alleen het grote nieuws van de overwinning van Moyses Doorn op het stadhuisbordes omgeroepen maar ook een brief overhandigd waarin staat dat de rederijkers op 14 september in hun stad zullen terugkeren. Een groots onthaal verdienen zij.
In de vroege ochtend van 9 september wrikken de timmerlieden stenen uit het plaveisel, graven gaten en plaatsen palen. Ze meten en passen en na drie dagen werk staan er langs de route die de talrijke rederijkers van Moyses’ Doorn zullen gaan, 35 pektonnen op de geplaatste staken en honderden pekworsten. Vooral de Markt met het stadhuis moest feestelijk verlicht zijn om de banen groene en rode lakense stof -de kleuren van Moyses Doorn- goed in het avondlijk zicht te brengen.
Dan is het zover: op 14 september 1561 trekt een enorme stoet door de rijkversierde Pickepoort de stad binnen. Voor zowel de poorters als de rederijkers is het een schitterend schouwspel.
De stad ’s-Hertogenbosch heeft kosten noch moeite gespaard om de kamer die de stad zo succesvol in Antwerpen wist te vertegenwoordigen, feestelijk te onthalen. Iedereen is blij en trots een Bosschenaar te zijn.
In kapitel 7 van de stadsrekening uit 1561 is te lezen: “Item den 14e september besconcken, den prinche metten gemeyn gesellen van der camere van Rhetorica, genoempt Moyses Doiren, bynnen deser stadt, als zij het lantjuweel tot Antwerpen gewonnen, inne haelden, voer ene propine ende gratuiteyt, drie amen wyns (bijna vijfhonderd liter!) tot Jan Robben gehaelt, de aemen affgetoigen de accyns 16 guldens.”
Dan is er nog een “after party” voor de bevolking: op 27 september speelt Moyses Doorn het winnend esbattement op een groot opgebouwd podium met langs drie zijden opgestelde tribunes. Opnieuw verlichtten de pektonnen de trotse rederijkers die hun stemmen extra aanzetten om de inhoud en de humor van hun esbattement ook op de Bossche bevolking over te brengen. Dat lukt en menig herbergier in de kroegen rond de Markt doet na afloop goede zaken.
Wie de “eventmanager” is geweest die deze festijnen heeft georganiseerd, is niet te achterhalen maar wat hij bewerkstelligde, zinderde nog jarenlang door in de meest noordelijke hoofdstad van Brabant: ’s-Hertogenbosch.
’s-Hertogenbosch mocht met Moyses Doorn aan het begin van een nieuwe cyclus van Brabantse landjuwelen staan! Nu zelf met twee kamers want een andere Bossche kamer, de Passiebroeders, zag haar verzoekschrift deel te mogen nemen aan het volgende landjuweel gehonoreerd.
Vijf jaar later: Beeldenstorm. Zeven jaar later: de hertog van Alva verbiedt elke rederijkersactiviteit. Volgende jaren: oorlogen, godsdienstige twisten. Rede en vrede, retoricaal verbeeld, verzonken en verdronken.. é geen nieuwe cyclus.

Geraadpleegde literatuur
  • E. van Autenboer, Het Brabants landjuweel der rederijkers 1515-1561, Middelburg, 1981
  • C.A.K. van den Berk, De rederijkerskamer “Moyses Vierighe Bosch” te ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch, 1969
  • R.L. Erenstein hoofdred.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden, Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen, Amsterdam 1996
  • Carolien De Hertogh, Verenigings- en feestleven te Leuven in de vijftiende eeuw, Leuven, 2004
  • P.TH.J. Kuijer, ’s-Hertogenbosch, stad in het hertogdom Brabant ca. 1185-1629, Zwolle/’s-Hertogenbosch, 2000
  • Rick de Leeuw e.a., Rederijkerskamer ’t Mariacranske, 500 jaar aan het woord, Roeselare, 2007
  • Herman Pleij, Het gevleugelde woord, Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560, Amsterdam, 2007
  • P. van der Sluys, Van stomme vertoning tot levend toneel, Bossche rederijkers in verleden en heden, ’s-Hertogenbosch, 1978

De Geschiedenis van de Rederijkerij

deel 58 tris

Een calvinistische republiek te Gent

De Nederlanden kunnen zich nog steeds écht verenigen. De oude tradities van stedelijke onafhankelijkheid steken weer de kop op, waarbij Gent natuurlijk alweer voorop staat.
Na de 'Pacificatie' komen trouwens de ware bedoelingen van de Gentse calvinisten al snel aan het licht. In Gent zullen de ontwikkelingen tamelijk hevig zijn. Gent, de altijd zo lastige en eigengereide stad. Op 15 oktober 1577 verleent de Staten-Generaal het herstel van recht en privileges die indertijd in 1540 bij de laatste bestraffing van de stad door Karel V, door hem waren afgenomen. Door de 'Pacificatie van Gent' is bovendien het licht op groen gezet voor de terugkeer naar onze contreien van allerlei politieke en religieuze oproerkraaiers geleid door de West-Vlaamse predikant Pieter Datheen. Gent leeft in die eerste dagen dan ook in een soort euforie.
Het lef van de calvinisten wordt groter en groter. Ze zijn er zelfs van overtuigd dat de eenrichtingspacificatie van 1576 de rooms- katholieke positie heeft uitgehold. In Gent zijn ze zelfs zo zelfverzekerd dat er, met het stilzwijgend akkoord van Willem van Oranje, op 25 oktober 1577 een machtsgreep plaatsheeft, waarbij Frans van Kethulle, heer van Ryhove (1531-1585), en de patriciër Jan van Hembyze, allebei vurige aanhangers van Willem van Oranje, leidende rollen vervullen. Extreme calvinisten richten er een theocratie op volgens het model van Genève.
Hoge edelen en geestelijken (met onder meer de bisschoppen van Brugge en Ieper), die naar Gent zijn gekomen om een vergadering van de Staten van Vlaanderen bij te wonen, worden door hen schaamteloos aangehouden en gevangen gezet. Aarschot, de in de stad verblijvende en pas benoemde stadhouder van Vlaanderen en vooraanstaande leden uit zijn gevolg worden eveneens gevangengezet. Het volk in de stad wordt bewapend en onder bevel van Ryhove gesteld. Naar Brussels voorbeeld wordt een comité van XVIII gekozen, verantwoordelijk voor het bestuur van de stad. Enkele maanden later zal Gent een echt revolutionair centrum voor heel Vlaanderen worden, dat ook de verspreiding van de Hervorming bewerkstelligt. De macht van de XVIII ontwikkelt er zich zelfs tot een hervormde dictatuur, die met de oude kerk wil afrekenen.
Gent drijft het zelfs zo ver, dat ze Willem van Oranje officieel, triomfantelijk in de stad ontvangen op 29 december van dat zelfde jaar. Hierbij ontwerpt Lucas de Heere andermaal de stadsversieringen. Tijdens de festiviteiten voert de Gentse rederijkerskamer 'Jhesus met der Balsembloume' het gelegenheidsspel “Judas Macchabeus, strijdend voor het vaderland” op. In een refrein wordt hij in messiaanse termen verwelkomd als een vredevorst, die komt in naam van de Heer en wiens voetpaden “lieflick” zijn. Bij zijn vertrek in januari 1578 biedt Lucas de Heere hem nog een afscheidsrefrein aan waarin hij hem onder meer noemt, “een Vader” “Die Syoen voren staet / met alle Gods dienaeren”, “een recht voester heer van Gods Kercke in de noot.”
Ook in Brussel wordt Willem feestelijk ontvangen. Hier is het een andere rederijker, met name Jan Baptist Houwaert die de organisatie ervan in goede banen leidt.
Bij de beide intreden valt op dat zowel bij De Heere als bij Houwaert, wat de aankleding betreft, de voorkeur gevallen is op toneel en op het gebruik van de volkstaal. De opschriften, de namen van de personages en de teksten zijn uitsluitend in het Nederlands. Daarenboven zijn het voornamelijk bijbelse, allegorische voorstellingen die in de beide steden het meest aan bod komen. Ook vocale en instrumentale muziek staan op het programma. In Gent en Brussel staat bovendien de medewerking van de rederijkerskamers centraal. Opvallend is, dat er geen triomfbogen worden opgericht. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat Oranje geen landsheer is of diens plaatsvervanger.
Meteen wordt ook het startsein gegeven voor de vervolging van de rooms-katholieke eredienst. De katholieken mogen onder geen beding hun geloof vrij belijden, priesters en kloosterlingen worden aangevallen en verdreven, kerken 'gezuiverd', en gevangen genomen katholieken worden terechtgesteld.Deze vervolging loopt uit in een tweede beeldenstorm in augustus 1578. Tijdens deze storm wordt er onder andere in de Sint-Baafskathedraal brand gesticht. Later zal de kathedraal gebruikt worden als tempel van de reformatie. De calvinisten hebben inmiddels het idee opgevat om 'Het Lam Gods' als geschenk te sturen aan de Engelse koningin Elisabeth I. Alleen hevig protest van de eigenaars ervan kan dit verhinderen. De augustijnen krijgen het opnieuw zwaar te verduren. Twee broeders worden op 28 juni 1578 op de Gentse Vrijdagmarkt verband. Hun klooster wordt volledig vernield. Enkel de keuken en de refter kunnen aan de verwoestingen ontsnappen. Als toppunt trekken de calvinisten zonder scrupules een straat door hun eigendom. De torens van de kerken van de predikheren en de minderbroeders worden afgebroken. In juli 1580 worden de dominicanen uit hun pand verdreven. De calvinisten brengen er hun universiteit in onder. De abdijkerk van Sint-Pieters en de Sint-Niklaaskerk worden volledig onteerd en vernield. Zelfs het onschuldige begijnhof van O.-L.-Vrouw ter Hage wordt geplunderd. Ook de Sint-Jacobskerk kan niet aan de vernielingen ontsnappen en krijgt het zwaar te verduren. Het orgel en het torenhuisje van het Heilig Sacrament, allebei pas hersteld na de eerste beeldenstorm en nog niet volledig afbetaald, moeten er opnieuw aan geloven. De gebeeldhouwde altaartafel uit de gildenkapel van 'Maria Ter Eeren' wordt stuk geslagen. Vervolgens wordt de kerk in gebruik genomen als paardenstal en doet verder ook nog dienst als schuilplaats voor de boeren die met al hun bezittingen (inclusief hun vee), op de vlucht voor de soldatenbendes die het platteland in de omgeving van Gent afschuimen, daar een onderkomen hebben gevonden.

(vervolgt ) Jan Rooms

Vieringen

Rederijkerskamer De Leliebloem Brussel

Op 15 september 2012 vierde de toneelvereniging KTV De Noordstar haar 140-jarig bestaan in het Brussels stadhuis.
Namens het Verbond waren Nicole Gits en Thierry Hermans aanwezig, samen met tal van genodigden en sympathisanten.
Voor OPENDOEK vzw Amateurtheater Vlaanderen sprak provin- ciaal voorzitter Bert De Munter en overhandigde een erediploma aan de jarige vereniging. Chantal Boeckmans, Jef Dewit, Roland Van Campenhout, Geert Vandendriessche en Luc Vanvolsem werden gehuldigd voor hun 25 jaar trouwe inzet in de toneelwereld.
Leo Camerlynck, voorzitter van de Stichting Zanekin en van de Orde van de Prince van Edingen, sprak over de rederijkerij in ons land en ver buiten onze grenzen.
Tot slot dankte de voorzitter Luc Collin en kondigde aan dat in 2016 de vereniging het 650-jarig bestaan van de rederijkerskamer De Leliebloem zal vieren met een ganse reeks activiteiten.
Deze luchtige academische zitting, waarin zowel een stukje straattoneel als kindertoneel en revue aan bod kwamen, werd besloten met een vriendschapsdrink, aangeboden door de stad Brussel

Voor Taal en Volk Ronse - Rederijkerskamer De Wijngaard

Deze toneelvereniging die in1997 de titel van rederijkerskamer De Wijngaard opnam vierde het 100 jarig bestaan.
Nadat zij dit jaar aanwezig waren op het congres in Breda hopen wij hen ook de komende jaren opnieuw op onze congressen te mogen begroeten en hopen hen ook als deelnemer aan onze “rederijkersjuweel” wedstrijden te mogen verwelkomen.

Congres 2014

Tijdens dit congres plannen wij opnieuw een wedstrijd om het rederijkersjuweel op basis van het principe voor de eerste maal toegepast op het congres in ’s Hertogenbosch.
Als toneelwerk is onze keuze gevallen op een eenakter van ons overleden bestuurslid en hoofdman van De Fonteine Freddy Van Besien.
In de komende weken zullen wij de kamers meer info verstrekken over deze wedstrijd.