Terug naar index
Ons Camers và Rhetorike
Contactadres en verantwoordelijke uitgever: Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.
-
Emiel Francois
Louis Callebautstraat 50
B 9320 Nieuwerkerken,
e-mailadres : emiel.francois@skynet.be
website : www.rederijkers.org
22 ste jaargang nr 4 oktober-november-december
In dit nummer...
Woordje van de voorzitter
Beste vrienden Rederijkers,
Met dit nummer sluiten wij de 22ste jaargang van ons tijdschrift af.
Wij zijn in dit laatste kwartaal van het jaar bij meerdere kamers op
bezoek geweest .Daarover enkele korte reflecties : wij konden met
tevredenheid vaststellen dat er buiten het jaarlijks congres , dat
nog steeds het ontmoetingsmoment bij uitstek is , regelmatig
contacten worden onderhouden door diverse kamers uit Noord en
Zuid.
Regelmatig hebben wij vergaderingen bijgewoond in voorbereiding
van de komende congressen.
In de loop van de komende maanden krijgen jullie hierover meer
informatie .
Noteer alvast de congresdata voor 2010 : Hasselt 29 & 30 mei .
Wij danken dit jaar opnieuw Jan Rooms en Freddy Van Besien
voor hun regelmatige bijdragen in dit tijdschrift.
Ook doen wij een warme oproep aan alle kamers om hun kamer
even in de spots te stellen in een van de volgende edities van ons
tijdschrift. Wie zal de eerste zijn die ons tekst bezorgt ?
Nu reeds durven nu reeds alle rederijkers een prettig jaareinde te
wensen. Moge 2010 een prachtig rederijkersjaar worden .
Met vriendelijke rederijkersgroet,
Emiel François
Voorzitter
25 jaar Violierenhuis
Op zondag 11 oktober waren we uitgenodigd op de viering van 25
jaar Violierenhuis bij de Koninklijke Hoofdrederijkerskamer De
Violieren te Antwerpen.
In feestkledij werden wij ontvangen in hun lokaal .
Na een korte verwelkoming door Fons Schrijvers werd door Guy
Reding ,aan de hand van de opgezochte archiefstukken , een
overzicht gemaakt over de voorgeschiedenis van het tot standkomen
van een eigen lokaal.
Heel wat omzwervingen ,op en in alle mogelijke locaties, gingen
er aan vooraf.
Wij kunnen er van meespreken , omdat wij het indertijd zelf ook
in de eigen kamer hebben meegemaakt.
Uiteindelijk kwam er een akkoord met het Antwerpse OCMW : Er
werd er een contract afgesloten en de inrichting kon beginnen.
Naast de regelmatige vergaderingen van de jonge en de oude
generatie wordt het huis ook gebruikt voor de herhalingen en de
opvoeringen van de gebrachte toneelwerken .Een grote ruimte is
er niet maar zowel de regisseurs als de technici hebben alle mogelijke
hoeken en kanten gebruikt om tot een geslaagde productie te
komen.
Een eigen lokaal hebben schept een band en geeft de mogelijkheid
om er regelmatig samen te komen om te repeteren . Ook is de
druk op de technische medewerkers bij een productie minder
groot. Acteurs krijgen de mogelijkheid zich te vervolmaken
omdat er meestal meerdere opvoeringen kunnen plaats hebben en
er bij succes bijkomende voorstellingen kunnen gepland worden.
Op het einde van het academisch gedeelte werd er een foto opgehangen
van de overleden voorzitter Paul Nunes - die wij nog
zagen optreden op het congres in Den Bosch - als blijk van
waardering voor wat hij in zijn kamer gepresteerd heeft.
IN MEMORIAM
Wij vernamen via de krant het overlijden van een van onze
beschermleden :
Prof. Em. Gust Keersmaekers
Op twee van onze congressen mochten wij hem als spreker
verwelkomen.
Hij beschikte over een prachtige diareeks “blazoenen”.
FELICITATIES
Aan alle rederijkers van de rederijkerskamer St. Amandus uit
Leupegem als winnaar van het 73 ste Koninklijk Landjuweel met
de opvoering van Karoline en Kasimir
Vlaamse toneelwedstrijden
op het eind van de
achttiende
en het begin van de negentiende eeuw (10)
Freddy Van Besien
Het jaar 1790 markeert een onderbreking in de reeks wedstrijden
georganiseerd door de Vlaamse rederijkerskamers sinds 1769. Er
was nog de wedstrijd te Dendermonde waaraan zeven kamers
deelnamen, en ook de Royaerts uit Sint-Winoksbergen schreven
nog een wedstrijd uit, maar het is niet zeker of hij inderdaad heeft
plaats gevonden. Pas in 1796-97 heeft een nieuwe wedstrijd
plaats, als het politieke klimaat opnieuw wat gunstiger is.
1790: wedstrijd te Sint-Winoksbergen, aangekondigd door de
Royaerts
Nadat de Royaerts (met kenspreuk "Onrust in Genoegt") reeds in
1786 een wedstrijd hadden ingericht, kondigden ze een wedstrijd
aan voor het jaar 1790. Of deze wedstrijd inderdaad heeft plaats
gehad, weten we niet met zekerheid. De enige bron waarover we
beschikken is de gedrukte uitnodiging, die werd gedrukt te Gent
bij J.F. vander Schueren. Slechts één exemplaar is bewaard
(Universiteitsbibliotheek Gent, nr. G. 6163, 7).
In de uitnodiging vinden we de datum voor de loting (1 november
1789) en de dag waarop de wedstrijd begint (1 mei 1790). De
inleg bedraagt 6 Franse kronen. De organiserende kamer stelt de
figuranten (lijfwachten) ter beschikking evenals alle kostuums en
hoofdsieraden. Het op te voeren stuk is "Alzire" van Voltaire. De
kamer geeft twee redenen voor haar keuze: de kwaliteit van het
stuk als zodanig en de grote verdienste van de Nederlandse
vertaling door de Nederlandse dichter Sybrand Feitama uit 1764.
Er worden vijf prijzen in het vooruitzicht gesteld voor het
treurspel en twee prijzen voor het blij- of zangspel naar keuze. Er
is ook een gouden penning voor de mooiste intrede en voor de
verstafgelegene deelnemer. De deelnemende kamers mogen geen
beroep doen op spelers die geen lid zijn, uitgezonderd voor de
vrouwenrollen. Blijkbaar waren er op dat ogenblik nog kamers die
geen actrices hadden.
Als deze wedstrijd heeft plaatsgehad, dan is het wel voorlopig de
laatste in de reeks. De oorzaak is vanzelfsprekend te vinden in de
onzekere tijden na de Brabantse omwenteling, het Franse bewind
en de tussenliggende restauraties door de Oostenrijkers. Nadat de
Oostenrijkers definitief zijn verdwenen, heerst er wat meer
stabiliteit en zien we ook de kamers hun activiteiten hervatten. De
eerste wedstrijd werd door de Kortrijkse Kruisbroeders ingericht.
1796-97: wedstrijd te Kortrijk, georganiseerd door de
Kruisbroeders
Deze wedstrijd werd aangekondigd in de Gazette van Gend van
18 juli 1796: de “liefhebbers der Tooneel- en Dichtkunde”, zoals
de Kruisbroeders zich noemen, hebben tijdens hun vergadering
van 26 juni 1796 beslist alle kamers uit te nodigen tot een
wedstrijd waarbij zowel het treurspel als het blij- of zangspel vrij
zijn. Er is geen inleg vereist en er zijn zeven prijzen voorzien voor
een totaal bedrag van honderd Vlaamse kronen. De loting heeft
plaats op 24 juli te Kortrijk en de eerste voorstelling is voorzien
voor de eerste zondag van november 1796.
Voor het eerst wordt afgeweken van de gewoonte van een
verplicht treurspel. Hier dient echter wel aan toegevoegd te worden
dat in de aankondiging van de wedstrijd van 1788 door de
Kruisbroeders (die niet is doorgegaan) de keuze van het treurspel
ook al vrij was. Volgens Snellaert (1839, p. 23), die citeert uit het
register van de Kruisbroeders, diende het treurspel te worden
gekozen uit een lijst van stukken. Snellaert neemt de lijst helaas
niet over, maar schrijft dat ze bestaat deels uit oorspronkelijke en
deels uit vertaalde stukken.
We kennen niet alle deelnemers aan deze wedstrijd. De Deinse
kamer met kenspreuk Geen konst zonder nyd nam volgens Van
den Abeele (1945, p. 23) deel op 4 februari 1797 met het treurspel
'De dood van Cesar' (naar Voltaire door Hendrik Tollens) en met
het zangspel 'De deserteur uit kinderliefde' van B. Ruloffs.
Wellicht vergist Van den Abeele zich in verband met het
auteurschap van Tollens: zijn 'Dood van Cesar' verscheen pas in
1801. Er bestond echter ook een Nederlandstalige bewerking uit
1785.
De Gentse Fonteine nam eveneens deel aan de wedstrijd en
behaalde er de eerste prijs met het treurspel ‘Elfride’ van de
Duitse auteur Bertuch, bewerkt door P.J. Kasteleyn. Deze tekst
werd door de Gentse drukker J.F. vander Schueren speciaal
uitgegeven als ‘eenigsten door het Genootschap van Rhetorica
goedgekeurd, om voor prys te leeren en den 11 December des
jaers 1796 (o.st.) in Kortryk te vertoonen’ (cf. de Gazette van
Gend van 15 augustus 1796). Dat de Fonteine de eerste prijs voor
het treurspel won, wordt gemeld in de Gazette van Gend van 20
april 1797 en van 29 juni 1797. Bovendien wordt in de editie van
5 juni 1797 aangekondigd dat de geplande
abonnementsvoorstelling van woensdag 7 juni wordt vervroegd
naar dinsdag 6 juni omdat de bekroonde acteurs in de wedstrijd op
maandag 5 juni naar Kortrijk trekken om er hun prijzen in
ontvangst te nemen en dat ze hun overwinning willen vieren bij
hun terugkomst in Gent.
Volgens Saby (1844, p. 8) nam een Oudenaards gezelschap met
de naam van ‘Konstminnaars der Rijm, Spraak en Zangkunde’ op
18 december 1796 met ‘Alzire’ (Voltaire) en het zangspel ‘Den
onstuymigen avondstond’ (‘La soirée orageuse’ van Dalayrac) en
behaalde met dit laatste de prijs voor het nastuk (25 gulden). Hij
voegt eraan toe dat de kosten voor het deelnemen aan de wedstrijd
veel hoger lagen dan het prijsgeld, nl. 133 gulden en 12 stuivers.
De prijsuitreiking had dus plaats te Kortrijk op 5 juni 1797. Bij die
gelegenheid werd redevoering gehouden door een lid van de
Fonteine. Deze redevoering werd bij J.F. vander Schueren te Gent
gedrukt (zie voor een uitgave: Huyghebaert 1981 en 1987; zie ook
Vanderhaeghen, deel 4, p. 218, nr. 6567). Zeer waarschijnlijk was
Vander Schueren ook de auteur van de redevoering, net zoals van
die welke werd uitgesproken in 1785 ter gelegenheid van de
prijsuitreiking van de toneelwedstrijd te Gent. In de redevoering
vinden we interessante bedenkingen bij het repertoire van de
kamers. Het bestaat volgens de auteur maar al te vaak uit slechts
twee genres: enerzijds "martelieën", bloederige stukken over het
martelaarschap van heiligen, en anderzijds stukken over koningen,
prinsen en hoflisten, waarin moord en wraak centraal staan. Hij
pleit voor het spelen van burgerlijke toneelstukken: stukken over
huiselijke belangen, over huwelijksplicht, over kinderliefde, over
liefde voor het vaderland, zoals we die vinden bij August von
Kotzebue, Johannes Nomsz, Louis Sébastien Mercier en in de
stukken uitgegeven in de Amsterdamse reeks ‘Spectatoriale
Schouwburg’, een reeks bestaande uit Nederlandse vertalingen
van buitenlandse burgerlijke toneelwerken.
Bronnen:
Gazette van Gend
Huyghebaert, J., "Toneel in Vlaanderen in 1797. De redevoering
van de Fonteinisten uit Gent ter gelegenheid van de Kortrijkse
toneelwedstrijd", Spiegel der Letteren 23,2 (1981), 81-97
Huyghebaert, J., Oud en nieuw toneel in het Graafschap
Vlaanderen: 1750-1815, Brussel Facultés universitaires Saint-
Louis, 1987 (= Cahier nr. 1 van het Studiecentrum 18de-eeuwse
Zuidnederlandse Letterkunde)
Saby, J.E., "Iets over de zangspelkundige genootschappen op het
einde der 18de en het begin der 19de eeuw te Audenaerde",
Oudenaarde, Gommar de Vos, 1844
Snellaert, F.A., "Over de kamers van rhetorica te Kortryk",
Belgisch Museum 3 (1839), 5-41
Van den Abeele, H., "Geschiedenis der rederijkerskamer met
zinspreuk Geen konst zonder nyd. Opgeregt door de leerzugtige
iveraeren binnen de stede van Deynse 1789-1858" Jaarboek van
den Kunst- en Oudheidkundigen Kring (1945)
Vanderhaeghen, F. Bibliographie gantoise. Recherches sur la vie
et les travaux des imprimeurs à Gand (1483-1850), 7 delen, Gent,
Vanderhaeghen, 1858-1869.
1797: wedstrijd te Middelburg, ingericht door de Veldelingen
De kamer de Veldelingen uit Middelburg in Vlaanderen (thans een
deelgemeente van Maldegem) was in het laatste kwart van de
achttiende eeuw door Pieter Frans van Hollebeke opgericht. Haar
kenspreuk was ‘Wetenschap baard luister’ (cf. Huyghebaert
1983). De wedstrijd werd aangekondigd in de Gazette van Gend
van 28 maart 1796: er zal een verplicht toneel- of treurspel moeten
worden opgevoerd; het zang- of blijspel is vrij; de loting heeft
plaats op 2 oktober 1786 en de eerste voorstelling zal
plaatshebben op tweede Paasdag van 1797. In hetzelfde bericht
stelt Van Hollebeke ook een schouwburg te huur te Maldegem,
die wordt gebruikt door de Konstgejegene Parnassus reizers met
als kenspreuk ‘diër Kunst-Broederen’.
Het opgelegde stuk was ‘Eduard de derde’, treurspel in vijf
bedrijven van de Nederlandse auteur P.J.Kasteleyn. Het werd
speciaal voor de wedstrijd gedrukt bij J.F. vander Schueren te
Gent. Het boek bevat naast het stuk ook twee gedichten, het
reglement en de uitslag van de loting. De loting, oorspronkelijk
gepland op 2 oktober 1796, had uiteindelijk plaats op 16 oktober
in ‘het Dambert’. De deelnemende kamers moesten een inleg van
15 gulden betalen; er waren vier prijzen voor het treurspel (resp.
100, 50, 40 en 25 gulden) en twee prijzen voor het blij- of
zangspel (resp. 36 en 20 gulden). Er was ook een zilveren penning
voor elke beste vertolking van elk van de zes sprekende rollen, op
voorwaarde dat de winnaars op de dag van de prijsuitreiking
samen nogmaals het stuk zouden opvoeren. Tevens waren er
prijzen voor de verstafgelegene kamer en voor de mooiste intrede.
Onder de voorwaarden vinden we ook nog de volgende: ‘Gemerkt
elk Genootschap boven de zes sprekende Persoonen, gehouden is,
te leveren het ontzielde Lichaem van Eduard de tweede’.
Elf kamers namen aan de loting deel en trokken de volgende data:
Klein-Veurne:
Al even Kleine (7 mei 1797)
Eeklo:
Eekels worden Boomen (14 mei)
Veurne:
Arm in de borze, en van zinnen jong (21 mei)
Maldegem:
Suum quique tribue (25 mei)
Gent:
Jong en leerzuchtig (28 mei)
Wakken:
Jong en iverig (5 juni)
Zomergem:
De oeffeninge leerd (11 juni)
Gent:
De Fonteinisten (15 juni)
Oostwinkel:
De liefde baard Oeffening (18 juni)
Assenede:
Dorstig naa Pegasus Fonteine (25 juni)
Tielt:
Snoeid eer 't bloeid (29 juni)
In de Gazette van Gend van 24 april 1797 werd nog een bericht
opgenomen over de toegangsprijs tot de wedstrijd: ondanks de
geruchten over hoge toegangsprijzen, wordt de toegangsprijs
vastgesteld op de gebruikelijke prijs van 14 stuivers voor de
gewone plaatsen.
De plechtige prijsuitreiking had plaats op 16 juli 1797. Ze werd
aangekondigd in de Gazette van Gend van 6 juli 1797. Bovendien
werd de uitslag, samen met een gedicht van Van Hollebeke en een
‘Gloriezang’ door Petronella Moens, in druk uitgegeven. De
eerste prijs voor het treurspel ging naar de Veurnse kamer Arm in
de borze, en van zinnen jong; de tweede naar de kamer van
Wakken, de derde naar de Fonteinisten uit Gent, en de vierde naar
Tielt. Veurne won eveneens de eerste prijs voor het blijspel; de
tweede ging naar Assenede. Volgens De Potter & Borre (1879, pp.
105-106) voerde Veurne het treurspel op met vijf acteurs en een
actrice; als blijspel speelde Veurne ‘De vrek’ met acht acteurs en
twee actrices.
De prijzen voor de beste acteurs gingen naar Veurne (voor de rol
van Edmund en voor die van Mortimer), Wakken (voor de rol van
Eduard en die van Norfolk), de Gentse Fonteine (voor de rol van
Isabelle) en Tielt (voor de rol van Lancaster). Deze zes
prijswinnaars voerden samen nogmaals "Eduard de derde" op.
Het gezelschap van Veurne kreeg de prijs van de
verstafgelegenheid en Maldegem won de prijs voor de mooiste
intrede.
Bronnen:
De Potter, F. & P. Borre, Geschiedenis der Rederijkerskamer van
Veurne, onder kenspreuk "Arm in de beurs en van zinnen jong,
Gent, 1870
Gazette van Gend
Huygebaert, J., "De rederijker Pieter Frans van Hollebeke uit
Middelburg-in-Vlaanderen, 1747-1805" in Appeltjes van het
Meetjesland 34 (1983), 167-190
De Strijd om het Regentenhuis
Op 23 oktober waren wij uitgenodigd bij Moyses ‘ Bosch in
‘s Hertogenbosch.
Er werd een informele gespreksavond ingericht met als thema
“ hun huis “ .
Er zijn mogelijks plannen van een projectontwikkelaar om dit
regentenhuis af te breken of een andere bestemming te geven.
Reeds vele jaren heeft M.B. dit pand in huur.
Het is het cement dat de kamer bijeenhoudt.
Hier worden vergaderingen gehouden , wordt gerepeteerd en
wordt toneel gebracht in de kleine zaal die op de bovenverdieping
werd ingericht.
Het doel van deze avond was alle partijen die betrokken zijn bij
het project een inzicht te geven van de waarde van het pand voor
M.B.
In zijn inleiding wees Carlo vande Water op het feit dat onze
aanwezigheid aantoont dat M.B. geen plaatselijk kringetje is maar
binnen de internationale rederijkerij een vooraanstaande plaats
inneemt.
In een korte powerpoint presentatie werd aan de hand van
historische afbeeldingen en 3D tekeningen de inplanting van het
oude “regentenhuis” weergegeven.
Ook werd gewezen op de historische waarde in het kader van het
behoud van “erfgoed”.
Daarna werd een korte eenakter opgevoerd zodat men zich een
beeld kon vormen van de mogelijkheden van hun kleine theatertje.
Met een fijn “walking diner” verzorgd door Vincent en Paulien
werd deze avond afgerond.
Uit gesprekken noteerden wij dat bij de te nemen beslissing zeker
rekening zou gehouden worden met de ontvangen informatie.
OP DE BORREL BIJ JAN VAN BEERS
Wij ontvingen een uitnodiging voor de tweede najaarsborrel op
zaterdag 21 november 2009.
Deze bijeenkomst had plaats in de prachtige vernieuwde locatie
van het Spoorwegmuseum in Utrecht.
Om klokslag vier waren wij aanwezig en werden verwelkomd
door de voorzitter Rob Alblas.
Pas twee jaar aan de “macht” heeft hij de “flair” om zijn leden aan
te zetten tot samenwerking en zo de kamer nieuw leven in te
blazen .
Hij heeft dit tot op heden met goed gevolg gedaan.
Niet minder dan zestig leden en vrienden waren aanwezig.
Er werd alle aanwezige rederijkers koffie en taart aangeboden.
Om het geheel een echt rederijkerstintje te geven werd een mooie
brochure metgedichten gepubliceerd rond “ spoor ”. Het opzoekwerk
en het verzamelen van deze gedichten werd gerealiseerd
door Claire de Lieme en Grarda Rensen en de vormgeving was
van de hand van Gerda van Ewijk.
Voor het bezoek aan het spoorwegmuseum werden wij in twee
groepen ingedeeld en onder deskundige begeleiding volgde een
interessante rondgang in het museum .
Het was een smaakmaker met de bedoeling om eventueel later
met of zonder kinderen een meer uitgebreid bezoek te brengen.
Na deze rondleiding was er de informele borrel waarop wij met
meerdere leden van deze rederijkerskamer van gedachte konden
wisselen.
Vragen werden beantwoord , afspraken werden gemaakt en
beloftes gedaan. Vriendschapsbanden werden gesmeed.
Hun zinspreuk “Steeds beter” indachtig zijn wij ervan overtuigd
dat een nieuwe bloeiperiode is aangebroken.
Moge dit een aanzet zijn tot verdere toenadering met de andere
kamers in Vlaanderen en Nederland.
Geschiedenis van de rederijkerij
(Deel 53b)
Reformatorische refreinen |
Scherpen-Heuvelsdroom |
Broeder_Cornelis |
Reformatorische refreinen
Uit deze periode zijn heel wat refreinen overgeleverd die tegen de
officiële instanties gericht zijn. In de bundel samengesteld door
Jan de Bruyne vinden we er bijvoorbeeld een aantal terug. In zijn
geheel kan deze bundel echter niet onder de lijst van hervormde
poëzie gecatalogiseerd worden. Deze verzameling van De Bruyne
is een bont allerlei, aangelegd door een liefhebber van de “edele
conste”, zonder een bepaalde voorkeur ten opzichte van de inhoud
aan de dag te leggen.
Een veel sterker, vaak zelfs zuiver hervormd karakter, vinden we
in twee andere bundels terug, namelijk een Brussels handschrift
(BXL) en een Dordrechtse (DOR) druk van 1592. Beide dateren
dus uit de tweede helft van de 16de eeuw, maar bezitten refreinen
die rond 1540 geschreven moeten zijn. In totaal gaat het om een
100-tal refreinen. Deze gedichten zijn een echte
hervormingsgezinde tegenhanger van Anna Bijns' polemische
geschriften die het vanaf ± 1520 voor de officiële kerk opnemen.
Uit een aantal ingenomen standpunten blijken ze vaak sterk
calvinistisch te zijn. Zo is het Brusselse refrein 33, 'Den suyveren
en is gheen spijse onreen' tegen de vasten gericht. Tegen de
beeldenverering spreken het ernstige 'Ende en wilt gheen vremde
goden aanbeden' (BXL, 22) en het spottende 'Hoe moghen sij dan
heylighen gheheeten sijn' (BXL, 23 = DOR 3). In de Dordrechtse
bundel vinden we het refrein ' 't Is nu al contrarie so Godt bevolen
heeft’ (DOR, 20), dat aflaten en het verkopen van zielenmissen aan de
kaak stelt.
Andere, eerder luthersgetinte refreinen zijn onder meer:
'Den sot behaegt sijn eyghen manieren wel'(BXL, 18);
'Klemt op Jacons leere, ende vraghet Godt' (BXL, 24);
'Het scaep en mach noch den wolf niet verbijten' (BXL, 5) en
'Waer 't woort niet ver-volght, ten waere niet waerachtig' (BXL, 35).
De calvinistische refreinen in deze bundels kunnen naar
verschillende soorten ingedeeld worden.
- Verontrustende, radeloze refreinen, veroorzaakt door de
verwarring op godsdienstig gebied.
- Bangeriken, die de positie van de rederijker of van een prediker
in zulke gevaarlijke tijden in geen geval benijdenswaardig
achten en zich liever uit alle strijdvragen terugtrekken.
- Refreinen gericht tegen de Inquisitie en de geloofsvervolgers in
het algemeen, waarvan de dichters steeds opnieuw de
slachtoffers zijn. Telkens weer vinden we de vergelijking terug
van hun “cleyn hoopken”, “Gods boden” en verkondigers van
het zuivere evangelie met de vervolgde Christus en de
apostelen, gehaat en mishandeld door machthebbers, priesters,
schriftgeleerden en farizeeërs. Hieronder vallen onder meer het
reeds vernoemde 'Het scaep en mach noch den wolf niet
verbijten' (BXL, 5) en 'Waer 't woort niet vervolght, ten waere
niet waerachtig' (BXL, 35)
- De andere refreinen behelsen woorden van bemoediging tot
geestesverwanten, aansporingen om het martelaarschap met
gelatenheid te dragen en vaste geloofszekerheid, zoals
bijvoorbeeld 'De werelt sal u vervolghen, maer in mij suldy
paeys vinden' (BXL, 28 = DOR, 44).
Hervormingsgezinde refreinen die dateren van vóór de opkomst
van het calvinisme en die naar inhoud nauwe verwantschap
vertonen met de 'Schriftuer-lycke Liedekens', vinden we terug in
het hs. II, nr 129, van de Brusselse koninklijke bibliotheek (BKB)
en 'Veel schoone Christelycke en Schriftuerlycke Refereynen'
(Delft, 1580) (DEL). Deze laatste bundel is een voorloper van de
reeds vermelde Dordrechtse bundel uit 1592, en is eigenlijk een
herdruk van een eerste versie die in 1558 verschijnt onder de titel
'Veel schoone Gheestelijcke ende Schriftuerlicke Refereyen,
ghemaakt wten auden ende nyeuwen Testamente', en wellicht
ontstaan te Antwerpen.
In de Brusselse en Dordrechtse verzamelbundels zijn de refreinen
die betrekking hebben op de geloofsvervolging, bijzonder talrijk.
Hier klinkt vooral de tragiek van deze periode door. De ene keer
wordt de statige poëzie van de psalmen nagedicht, de andere keer
richten de dichters zich met verontwaardiging tot hun vervolgers.
De dichter van het refrein op de stok 'Wee hem, die wel wetende
twoordt Gods persequerrt' (BKB, 32), neemt bijvoorbeeld als
uitgangspunt de invectieven van Christus aan de farizeeërs en
keert zich vervolgens tot de “gheestelicke persoonen, pausen,
cardinalen, bisschoppen”, die de gelovigen uit hebzucht “met
valsche superstitien” hebben beladen. Ook de wereldse
gezagsdragers spaart hij niet, voornamelijk zij die “uut gierighe
fondatie” onrechtvaardige “sententiën” uitspreken.
Een andere dichter komt in opstand tegen de plakkaten die
bepalen “Datmen, int Vlaemsche / Walsch noch in Latijne Godts
Woort niet lesen en sal” en de bijeenkomsten verbieden. Zo
beveelt de keizer het in [DEL, 35], “Maer den Keyser en behoort
tegen Gods Woort niet te wesen”.
Rechtstreekse aanduidingen over datering en herkomst ontbreken
bij deze refreinen. De toespelingen op de tijdsomstandigheden zijn
vrij vaag, maar toch kunnen we uit een aantal zaken afleiden dat
we ook hier te maken hebben met stukken uit de 16de eeuw, ca.
1530-1560. Ook deze refreinen kunnen beschouwd worden als
tegenhangers van de polemische refreinen van Anna Bijns.
We bezitten nog drie andere bundels met “
Schrif-tuerlycke”
refreinen. Ten eerste is er het zogenaamde
hs. 'Sloane' uit het
Britisch Museum te Londen. Hier staan heel wat stukken in met
een nu eens mindere, dan weer meer uitgesproken hervormde
strekking. Maar daarnaast staan ook hier echt laat-middeleeuwse
lofrefreinen in, die bewijzen dat het ook deze verzamelaar enkel
om de “conste” te doen is geweest en zeker niet om het
samenstellen van een homogeen hervormingsgezinde bundel.
Naast de
refreinbundel van Jan de Bruyne, is er ook die van
Jan
Michiels, eveneens een bloemlezing waarin katholieke stukken
naast hervormingsgezinde voorkomen. Ten slotte is er in het reeds
vernoemde Britisch Museum, ook nog het zogenaamde
hs.
'Harley'. Hierin staan 25 refreinen van dezelfde auteur die een
sterke hervormingsgezindheid uitstralen. Daarnaast ook nog 18
refreinen van een andere zelfde auteur, die zichzelf waarschijnlijk
nog als een trouwe volgeling van de officiële kerk beschouwt.
Ook in de meeste hervormingsgezinde refreinen krijgt vooral de
geestelijkheid het hard te verduren. Met bijbelse beelden en
termen worden ze afgeschilderd als geldzuchtige farizeeërs,
bloeddorstige wolven in schapenvachten en hardnekkige
afgodendienaars. In polemische en theologische refreinen wordt
ijverig vanuit de Schrift geargumenteerd en ook in meer lyrischgodsdienstige
refreinen zoekt en vindt men troost in Gods woord.
Troost in dit woord en in de nabijheid van Gods koninkrijk of het
nieuwe Jeruzalem, vinden ook de dichters van de 'Schriftuerlycke
Liedekens', een bundel die vanaf ca. 1554 talrijke herdrukken zal
kennen, met hun afkeer van de boze en dreigende wereld rondom
hen en hun concentratie op innerlijke verlichting en krachten. Op
die manier zetten ze in zekere zin de ascetische stijl van de 15de
eeuwse geestelijke liederendichters verder. Deze schriftuurlijke
liederen zijn bewust christo-centrisch en het ligt voor de hand dat
ze zeer bijbels van taal en toon zijn. Vooral aan het Hooglied en
de Apocalyps worden vele beelden ontleend.
'Scherpen-Heuvelsdroom'
Een ander mooi voorbeeld is 'Scherpen-Heuvels-droom', een antikatholiek
pamflet dat uit drie delen of kolommen bestaat. Het
middendeel draagt de titel 'Een droom. Lofsang by Broer Cornelis
op deze bruyloft ghesongen'. Links en rechts staat een bijzonder
refrein. De stok van het 'Refereyn op Scherpen-Heuvels Droom'
luidt: “Sint Jacob van Compostella danste de bruyt te vooren”.
Een ander refrein draagt als stok: “Dat den slootel van Roome is
verwert int slot”.
De houtsnede in het middendeel, stelt een biechtscène voor, een
keuze die wellicht is ingegeven door enkele schimpscheuten op
“Broer Cornelis” in het eerste refrein en het lied in het
middendeel.
'Broeder Cornelis'
De volledige titel, en meteen ook de korte inhoud, van een ander
werkje luidt: 'Historie van B. Cornelis Aedriaensen van Dordrecht
/ Minnebroeder binnen die Stadt van Brugghe. Inde welcke
warachtelicke verhaelt wert / die Discipline ende secrete
penitencie of geesselinghe / die hy gebruycte met zyn
Devotarigen: de welcke veroorsaect hebben zeer veel wonderlicke
Sermoenen / die Hy te Brugge gepredict heeft / teghen den
Magistraet aldaer / ende teghen die vier Leden des Lants van
Vlaenderen: Item tegen het vergaderen vande Generale Staten
/ende tegen die tsamen gheconfederierde Edel lieden: met nog
veel veel andere gruwelicke blasphemien teghen Godt ende de
natuere: Oock veel bloetdorstighe Sermoenen tegen de Calvinisten
/ Lutherianen ende Doopers / vol leelicke leugene ende
abominabele woorden. Inhoudende ooc. Twee vermaen brieuen
van Stephanus Lindius / anden seluen B. Cornelis in Latine
gesonden / ende nu overgheset in Nederlants: met noch sommighe
Pasquillen en de Refereynen tusschen de Sermoenen begrepen.
Ghedruct int jaer 1569.'
Deze lange titel bespaart ons een al te lange uitvoerige
beschrijving van de inhoud ervan. In dit uitvoerig anti-rooms
geschrift staat Broeder Cornelis Adriaensz. Brouwer centraal. Hij
is in 1521 geboren in Dordrecht, minderbroeder geworden en
vooral als onstuimig volksprediker te Brugge gekend geworden.
Hij overlijdt aldaar op 14 juli 1581. Het boek bestaat in hoofdzaak
uit een “Historie” die over de weinig eerbare praktijken vertelt
die Broeder Cornelis bij wijze van “secrete penitentie” aan
boetvaardige “Jonge maechdekens Gehuwede vrouwen / ende die
weduwen” zou opgelegd hebben. Verder bevat het een
merkwaardige verzameling belachelijk-groteske preken en ongure
scheldsermoenen die deze broeder van 24 februari 1566 tot 07
juni 1568 gehouden zou hebben.
Volgens het titelblad zijn tussen deze sermoenen “sommighe
Pasquillen ende Refereynen [...] begrepen” en in de “Voorrede”
vernemen we dat dit “Pasquillen ende Refereynen” zijn, “die
achter straten gesaeit wierden / om hem synen onbeleefden
indiscreten mont te sluyten of te breydelen / hoe wel sulcx niet
geholpen heeft.” De titel en de inleiding blijken echter te veel te
beloven, wanneer ze “Refereynen” in het meervoud aankondigen.
Er is namelijk slechts één refreintekst in de verzameling
opgenomen.
De editie van 1569 wordt uitgegeven door Pieter de Clercq te
Brugge. Het zal de eerste zijn van een reeks die reikt tot het einde
van de 17de eeuw. Vanaf 1592 verschijnt dit boek samen met een
tweede verzameling sermoenen, waarvan de eerste afzonderlijke
druk in 1578 “buyten Noirdwitz” verschijnt. De vele drukken en
zelfs een Duitse vertaling bewijzen de populariteit die de
“Broeder Cornelis”-satire bij een niet-katholiek publiek heeft
genoten.
Wordt vervolgd
Jan Rooms
Lidmaatschapsbijdrage 2010
De Raad van Bestuur besliste de lidmaatschapsbijdrage 2010
niet te verhogen.
Dit moet iedereen de mogelijkheid geven om tegen een
minieme bijdrage lid te blijven van het Verbond.
Hiervoor ontvangt elke Kamer of elk toetredend lid per
kwartaal het tijdschrift van het Verbond.
- Kamers : 25 €
Zij ontvangen het tijdschrift
Zij hebben medezeggenschap in het Verbond .
Zij kunnen deelnemen aan werkgroepen en studiedagen.
Wie zich geroepen voelt mag steeds een hoger bedrag
overmaken. Dit zal dan speciale vermelding genieten in het
tijdschrift.
- Toetredende leden : 15 €
Zij ontvangen het tijdschrift en steunen hierdoor de
rederijkerij .
De Vlaamse Kamers en toetredende leden kunnen hun
bijdrage voldoen op onze bankrekening 293-0322480-10.
De Nederlandse Kamers en toetredende leden via de Europese
overschrijving
Kenmerken bankrekening :
BIC : GEBABEBB . IBAN : BE41 2930 3224 8010