0 camers3e22






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike

Juli, Augustus, September 2022 – JAARGANG 35 – NR 3
(1)


Een woordje van onze voorzitter

Beste vrienden rederijkers uit Noord en Zuid,

“Het DNA van de rederijker” was het thema van een eerste tweedaags congres na coronatijd, in Aalst op 11 en 12 juni.

Het was een meer dan geslaagd congres met een schitterend en sprankelend programma en niet onbelangrijk de zon was ook van de partij.

Op zaterdag waren de wagenspelen op de Grote Markt de blikvanger en dit op twee podia. Zelfs Dirk Martens zaliger, die de boekdrukkunst naar Vlaanderen bracht, keek toe en zag dat het goed was. Het achterliggende middeleeuws Belfort als vast decorstuk, waar Jan De Lichte, de beruchte struikrover die de streek onveilig maakte omstreeks 1700, werd opgesloten om nadien te worden geradbraakt en opgehangen.

Nu ging het er echter vreedzamer aan toe en kon het talrijke publiek genieten van de optredens van vier rederijkerskamers en twee Aalsterse toneelverenigingen, die alternerend optraden op de twee podia en een grote variëteit aanboden.

Daar tussenliggend een middeleeuws kampement waar acteurs en actrices deze tijden romantiseerden.

De zaterdag werd afgesloten met een klank en lichtspel en het aansteken van meer dan 600 vuurstokjes, symbool voor 600 jaar Catharinisten in Aalst.

Dag twee werd gekenmerkt door de traditionele academische zitting, gevolgd door een lunch. Nadien ging het richting “het Gasthuys” voor de tentoonstelling van 600 jaar rederijkerij in Aalst. Met zeer unieke tentoongestelde stukken waaronder twee middeleeuwse werken die Breda uitzonderlijk had uitgeleend. Met zeer gewaardeerde dank aan Martin Rasenberg om hier zijn spreekwoordelijke schouder onder te zetten.

2 Dankjewel Catharinisten voor dit mooie tweedaags congres waar ontelbare uren voorbereiding aan vooraf gingen.

Ondertussen zijn er ook, dankzij Willem Veenhoven van de Haarlemse kamer “Trou moet Blycken” de eerste stappen gezet om ook op de Nederlandse inventarislijst van immatrieel cultureel erfgoed te komen.

“Het veldeken geschoren , de winter geboren”.

Dit gezegde had zo uit de dichtbundel van een onzer bekendste dichters kunnen komen, namelijk Guido Gezelle.

Het is een oude Vlaamse volkswijsheid die aangeeft hoe snel de seizoenen in een jaar wisselen en eens de tarwe van het veld is gehaald de winter nakend is, weliswaar voorafgegaan door de kleurrijke herfst die ook het begin van een nieuw cultureel seizoen duiding geeft.

Het is tijdens deze herfstperiode dat de werking van vele rederijkerskamers en cultuurevenementen als een feniks de kop opsteken. Drukke repetities worden opgestart met het oog om de toeschouwer te bekoren. Met volle opgeladen batterijen komt de cultuursector weer tot leven. Een lichtpunt in deze donkere dagen.

Op het verbondsniveau (uiteraard is iedereen daar welkom) hebben wij op 1 oktober een wagenfestival in de Boesdaalhoeve te St-Genesius-Rode. Dit ter gelegenheid van 150 jaar toneelvereniging (de oudste van Brussel) “De Noordstar” die in 2000 een rederijkerstitel kreeg toegewezen nl. “De Lelie”. Op 15 oktober volgt er dan in het Brusselse stadhuis een academische zitting.

Hou nu reeds, kwestie van zeker aanwezig te zijn ,volgende data vrij voor het volgend congres te Haarlem op 3 en 4 juni 2023 met als thema” Wat is de reden van de kunst”. Boek eens iets anders dan de Ardennen, de kust of Spanje. Boek eens een week-end in het mooie Haarlem en beleef het rederijkerscongres vanop de eerste rij.

Ik wens jullie allen een deugddoend cultureel najaar toe waarin wij verder onze taal koesteren!

Johan De Rijck, Verbondsvoorzitter
(3)

I N H O U D S O P G A V E


1. Een woordje van onze voorzitter
3. Inhoudsopgave
Waar dit nummer over gaat
4. Kamernieuws
- van Rederijkerskamer Trou moet Blycken, Haarlem
- van KTV De Noordstar – De Lelie, Brussel
- van Rederijkers Zeeland
- van Rederijkerskamer Sint-Pieter Vreugd en Deugd, Geraardsbergen
- van De Suygelinghen van Polus, Zottegem
14. Verzentaal
16. Verslag Algemene Leden Vergadering
20. In de Schijnwerpers Onze voorzitter in zijn glansrol
23. Van Dirk Coigneau

WAAR DIT NUMMER OVER GAAT...

Soms voel ik me als een kok in een restaurantkeuken: zorgen dat alle ingrediënten beschikbaar zijn: hier trekken, daar duwen, lezen, proeven, een beetje meer accent hier wat minder dik daar...maar gelukkig kunnen we U weer een nieuw hoofdgerecht opdienen. Waar heel bewust onze voorzitter eens even extra aandacht krijgt omdat zijn verhaal zo prachtig de werking van “Het Verbond” weergeeft. En dan een schitterend gedicht over Egmont van Hendrik de Sutter. Ook goed is de uitvoerige informatie over de Rederijkers in Zeeland en tenslotte de kers op de taart het nagerecht: de immer boeiende bijdrage van Dirk Coigneau. Smakelijk!

(4)

KAMERNIEUWS


Rederijkerskamer Trou moet Blycken

(5)

KTV De Noordstar – De Lelie, Brussel

(6)

Rederijkers Zeeland

(93) Een statuut voor twee kamers

Op 9 januari 1484 kreeg de Middelburgse rederijkerskamer Sinte Anna, later bekend als Het Bloemken Jesse, een statuut. Het is niet bekend of dat een vernieuwing was van een statuut dat inmiddels als achterhaald werd beschouwd of dat de kamer toen voor het eerst een statuut kreeg. Wel bekend is dat het inhoudelijk bijna het hetzelfde is als dat van Reimerswaal.

Het document is op 17 mei 1940 verbrand. Gelukkig was het ruim voor die fatale dag getranscribeerd en gepubliceerd.1 Op dezelfde dag, 9 januari 1484, kreeg de Reimerswaalse rederijkerskamer De Gentylen, later ook bekend als De Drie Korenbloemkens, een nieuw statuut, vrijwel hetzelfde als dat van Middelburg. Misschien was dat het eerste dat de Reimerswaalse kamer kreeg; in de eerste alinea ervan staat immers dat de stadsbestuurders de ‘gesellen van der rethorijcke [...] daer yerst toe geordineert ende gestelt hebben’. Het Reimerswaalse document werd sinds begin 17e eeuw in Middelburg bewaard en is op 17 mei 1940 verbrand. Gelukkig was het ruim voor die fatale dag getranscribeerd en gepubliceerd.2

Twee statuten, nagenoeg gelijkluidend, op dezelfde datum door de twee stadsbesturen geproclameerd. Voor zover bekend is dit een unicum. Hoe zit dat, hoe kan dat, welke omstandigheden maakten dit noodzakelijk? Daarover is vrijwel niets bekend. En omdat direct bewijs ontbreekt, moeten we het doen met vermoedens, veronderstellingen en details die aanwijzingen lijken, maar het nauwelijks blijken te zijn.

Er is door onderzoekers inmiddels het een en ander geopperd. Meertens besteedt nauwelijks aandacht aan de kwestie. In zijn paragraaf over de rederijkers van Reimerswaal merkt hij over het statuut slechts op dat die ‘keur, klaarblijkelijk de eerste [is] die aan het gilde werd gegeven’. Waaruit blijkt dat dat de eerste is, vermeldt hij niet. In zijn behandeling van de Middelburgse kamer vermeldt hij dat het statuut van die kamer ‘nagenoeg volkomen gelijkluidend is met dat van Reimerswaal’. Hij veronderstelt: ‘Deze overeenkomst is zo volkomen, dat eenzelfde persoon de beide ordonnanties moet hebben opgesteld, ofwel de Reimerswaalse naar de Middelburgse gekopieerd is’.3 Waarom het Reimerswaalse document een kopie zou moeten zijn van het Middelburgse, beargumenteert Meertens niet.

Dat het ook omgekeerd zou kunnen zijn, overweegt hij niet. Nelleke Moser opteert wel voor die omgekeerde richting.4 Dat de beide statuten door dezelfde persoon zouden zijn op- of overgeschreven is volgens haar onaannemelijk, alleen al op grond van de kleine verschillen in de formulering. Zij concludeert dat Middelburg het Reimerswaalse statuut moet hebben overgenomen. Ze geeft een viertal aanwijzingen daarvoor. (5)
  1. 1. Alle bedragen voor boetes en bijdragen zijn in beide statuten gelijk, behalve het contributiebedrag voor een nieuw lid. Dat is in Middelburg slechts acht groten, in Reimerswaal zestien groten. Dat laatste is meer conform het gebruik in andere kamers. (7)
  2. 2. Het Middelburgse statuut heeft twee bepalingen minder. Dat kan komen doordat de Middelburgse afschrijver zich heeft vergist. Toevoeging van twee reglementsartikelen door Reimerswaal aan een eerder statuut van Middelburg is ’minder waarschijnlijk’.
  3. 3. Het woordje ‘yerst’ in de eerste alinea van het Reimerswaalse statuut wijst er mogelijk op dat dit het eerste statuut in de regio is.
  4. 4. Voor 9 december 1484 hadden de Reimerswaalse rederijkers meer contacten met rederijkers in andere steden dan die van Middelburg en erna ontplooiden ze ook meer initiatieven.

Jacob van Deventer, Middelburg in 1545 (Fragment), Bibliotheca Nacional de Espana te Madrid.

Zowel Meertens als Moser gaan ervan uit dat een van de statuten een kopie is van de andere. Meertens beargumenteert niet waarom het Reimerswaalse een kopie is van het Middelburgse. Moser doet dat andersom wel, maar geen van haar argumenten is doorslaggevend. Dat het Middelburgse contributiebedrag niet aansluit bij andere kamers zegt niet dat het Middelburgse statuut een kopie is. Dat het ene document twee bepalingen minder kent dan het andere en of dat komt door een vergissing van de ene of een toevoeging van de andere – het zegt niets over de vraag of het Reimerswaalse een kopie is of het Middelburgse. Het woordje ‘yerst’ kan in deze context betekenen ‘als eerste’, maar dat veronderstelt dat men in Reimerswaal op de hoogte was van het ontbreken van rederijkersstatuten in de andere steden in de regio. ‘Yerst’ betekent hier waarschijnlijk vooral dat de Reimerswaalse kamer ‘voor de eerste keer’ in zijn bestaan een statuut kreeg. De meerdere of mindere contacten en initiatieven van de ene kamer ten opzichte van de andere kunnen evenmin aannemelijk maken dat we hier te maken hebben met een origineel en een gekopieerd statuut.

(8)
Arjan van Dixhoorn gaat aan dit soort overwegingen geheel voorbij.6 Hij gaat uit van de gelijktijdigheid van beide ordonnanties en meent dat ze door een bovenlokale instantie zijn opgesteld, met aanpassingen aan de plaatselijke omstandigheden. Zulke ingrepen van buitenaf kwamen vaker voor.7 De datering van de ordonnantie en het feit dat die voor meerdere kamers zal gelden, doen hem vermoeden ‘dat de leden van deze kamers (...) in conflicten terecht waren gekomen met medebroeders en de overheid, wat allicht verband hield met de pro-Vlaamse koers van Zeeland in de opstanden die volgden op de dood van Karel de Stoute in 1477’.8 Dat geeft een heel andere kijk op de zaak en leidt in ieder geval weg van de vraag of we van doen hebben met een origineel en een kopie. Het zijn in Van Dixhoorns redenering twee aan lokale situaties aangepaste kopieën. Het origineel daarvan is door een hogere instantie opgesteld.
Ook Van Dixhoorn kon bij gebrek aan nadere gegevens niet verder gaan dan een vermoeden uit te spreken. Er resten dus nog steeds veel vragen. Welke bovenlokale instantie stelde dit statuut op? Bestaat het origineel daarvan misschien nog? Door welke omstandigheden werd die hogere instantie daartoe genoodzaakt? Hebben zich conflicten voorgedaan in de kamers van Middelburg en Reimerswaal? Of kwamen die kamers, dan wel hun leden, in botsing met elkaar of met de buitenwereld? Wat was er aan de hand in 1484?
Wie gaat het antwoord op die vragen geven? De casus van het Middelburgs/Reimerswaals statuut geeft reden genoeg voor nader onderzoek.

  1. 1. W.S. Unger, Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in den landsheerlijken tijd, Eerste
    deel, ’s-Gravenhage, 1923, 137 – 140.
  2. 2. R. Fruin, Het recht der stad Reimerswaal, ’s-Gravenhage, 1905, 15-20.
  3. 3. P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der
    zeventiende eeuw, Amsterdam, 1943, 76 en 132 noot 39.
  4. 4. Nelleke Moser, Een lege plek om te blijven. Rederijkers in Zeeland en Holland vóór 1500,
    Jaarboek De Fonteine, 49-50 (1999-2000), 2001, 45-76.
  5. 5. Ibid., 58.
  6. 6. Arjan van Dixhoorn, Lustige geesten. Rederijkers in de Noordelijke Nederlanden (1480- 1650), Amsterdam, 2009.
  7. 7. Ibid., 67.
  8. 8. Ibid., 75.

(9)
In Memoriam

De gevorderde leeftijd van sommige deelnemers aan onze rederijkerswerkgroep Zeeland is er debet aan dat we af en toe droevig nieuws te vermelden hebben. Deze keer is dat het overlijden van Jaap Oostdijk uit Goes op 5 juli 2022. Jaap behoorde tot de vrijwilligers van het eerste uur. Niet iedereen kende hem, want hij was niet verbonden aan een werkgroep. Hij verscheen echter altijd op de jaarlijkse vergadering meestal vergezeld van zijn vrouw Saar.

Waaruit bestond hun bijdrage? Zij waren jarenlang iedere woensdagochtend te vinden in het archief van Goes waar ze gegevens opzochten betreffende de genealogie van de familie Oostdijk. Zij hadden het op zich genomen om daartoe systematisch de gerechtsbronnen van Goes door te spitten. En tegelijkertijd was hun aandacht gericht op vermeldingen in relatie met de rederijkers. Ondanks dat deze bronnen dikke pillen waren om door te nemen, is de oogst tegengevallen. Er zijn enkele vermeldingen van huizen met de naam Nardusbloem gevonden. Maar er waren geen aanwijzingen dat die met de rederijkerskamer De Nardusbloem te maken hadden. De aardigste vondst waarop Jaap mij attendeerde, betrof notities over zotheid ( zie het blog Zotheid).

Jaap is 80 jaar geworden en wij wensen Saar en haar familie sterkte bij het verwerken van dit verdriet.

Geplaatst door Jan van Loo op 11 juli 2022.

Rectificatie

In blog (93) Een statuut voor twee kamers ontbreekt de naam van de auteur: Bram Le Clercq.
In een volgend blog gaat hij in op deze zelfde statuten met extra aandacht voor de verschillen in plaats van voor de gelijkluidendheid. Daarna volgen nog enkele andere statuten van voor de reformatie.

Transcriptieregels

De transcriptieregels zijn aangepast naar aanleiding van de opgedane ervaringen in de werkgroepen. Bekijk de tekst op de TAB transcriptieregels of download ze in PDF.

(10)

Stadsarchief Oostburg 209, Keuren 1567-1583, folium v verso.
De regels van keuren wijzigden nogal eens, voordat er nieuwe keuren verschenen. In dat geval werden rond een betreffende keur in de marge, erboven, eronder of erachter wijzigen genoteerd. Een pagina als hierboven brengt een transcribent tot wanhoop, want hoe pak je dit aan?

(11)

Nog een bericht van Rederijkers Zeeland op de valreep


Eindelijk weer een Publieksdag van het project Rederijkers in Zeeland! De afgelopen twee jaren kon het steeds niet doorgaan door de toen geldende coronamaatregelen. Maar nu kunnen we weer aan geïnteresseerden laten weten waar we mee bezig zijn. We zijn deze keer te gast in het

Museum Arnemuiden
Langstraat 35, 4341 EC Arnemuiden
op zaterdagmiddag 17 september a.s.
vanaf 14.00 uur tot 17.00 uur.

Het programma voorziet in enkele presentaties, o.a. over de Arnemuidse rederijkers van weleer waarvan het Museum enkele kostbare schatten bewaart. Ook wordt aandacht besteed aan onze zoektocht naar Zeeuwse rederijkers en hun netwerken en aan het nut van zulk onderzoek. De presentaties worden afgewisseld met liederen die Middelburgse rederijkers in de 16e en 17e eeuw schreven op bestaande melodieën. Die worden tot klinken gebracht door een gelegenheidsgezelschap onder leiding van Christian Blaha, Middelburgs componist, musicus en koorleider.

U bent van harte welkom, de toegang is vrij.

(12)

Koninklijke Rederijkerskamer Sint-Pieter Vreugd en Deugd speelt...

Een Vlo In Het Oor

Een vaudeville van Georges Feydeau in een regie van Geert de Vos

Waar

Arjaantheater
Zonnebloemstraat 5-7
Geraardsbergen

Wanneer

Zaterdag 12 nov. 2022 om 20:00 u.
Zondag 13 nov. 2022 om 15:00 u.
Woensdag 16 nov. 2022 om 20:30 u.
Vrijdag 18 nov. 2022 om 20:30 u.
Zaterdag 19 nov. 2022 om 20:00 u.

Kaarten

Volwassenen € 12
Kinderen tot 12 jaar € 6
Zullen verkrijgbaar zijn via
- alle leden
- 0499/48.62.97 (betalen aan de kassa)
- www.rederijkerskamerspvd.be (betalen aan de kassa)
→ Reserveren is NIET verplicht
Samenvatting
Mevrouw Raymonde Chandebise verkeert in de veronderstelling dat haar trouwe man vreemdgaat. Zij wordt gesterkt in die vermoedens wanneer zij tussen de post van haar man een pakje vindt met daarin een paar van zijn bretellen. De afzender van dit pakje is Hôtel du Minet Galant, een hotel dat niet direct bekend staat als een familiepension...

Met deze ware vaudeville – het genre waaraan de Vodden hun bijnaam te danken hebben – sluiten zij het jubileum van hun 545-jarig bestaan af!

(13)

Rederijkerskamer De Suyghelingen van Polus, Zottegem

DE CATHARINISTEN BESTAAN 600 JAAR OP 11 EN 12 JUNI 2022 IN AALST

Het is zondagmorgen. Een twijfelende zon loodste ons naar UTOPIA in Aalst. Wij worden verwelkomd op een straffe koffie of een slapper drankje. Buiten staan de vendelzwaaiers van ALKUONE de ziel uit hun lijf te zwaaien om hun vendels zo hoog mogelijk de lucht in te krijgen om ze vervolgens weer op te vangen. Wij meldden ons aan voor het Congres van de CATHARINISTEN in Aalst beter bekend als de KATRIENEN die er met één jaar coronavertraging en met een overdosis enthousiasme ons willen laten delen in een goed georganiseerd gebeuren.

Zondag 12 juni 2022 werden wij hartelijk ontvangen in de bibliotheek van UTOPIA, het uithangbord van de stad Aalst, waar Nele Uyttersprot ons op een deskundige manier liet kennis maken met de ziel van UTOPIA , het hypermoderne boekenpaleis dat op hoogtechnologische wijze allerhande uitleenfaciliteiten aanbiedt.

UTOPIA werd ontworpen als een echt belevingscentrum dat mensen moet prikkelen tot het beleven van literatuur, film, muziek, dans en erfgoed. De talrijke professioneel uitgeruste lokalen bieden plaats voor academie-en podiumkunsten. Bijzonder is de efficiënte uitbouw van de ophaal-en inleveringsapparatuur van de bibliotheek zelf.

Het epicentrum van het gebouw is het “atrium”, de plaats waar het steeds gonst van “beleving”. De blikvanger is evenwel de grote boekenkast waar buitenstaanders een boek, eventueel met een geschreven boodschap kunnen nalaten.
De activiteiten van UTOPIA zijn zo veelzijdig dat zowel kleuters, als studenten er aan kun trekken komen, zonder de mogelijkheid te vergeten van de af te huren vergaderzalen.

Om 11 uur werden we verwelkomd door Guido De Cock, Deken van de Kamer van de CATHARINISTEN waarna we zoet gehouden werden door een opmerkelijke toespraak ondersteund door klank en beeld ,van Karim Van Overmeire en André Lefevre die het had over het DNA van de Rederijkers.

Tussendoor werd het geheel opgeluisterd door muzikale intermezzi van het fluitspelerskwartet VAGANT.

Na de prijsuitreiking aan de laureaten van de poëziewedstrijd en het slotwoord door Johan De Rijck, voorzitter van het Rederijkersverbond, werden wij vergast op een openbuffet-lunch.

Afsluitend met een geleid bezoek aan de tentoonstelling “600 jaar Rederijkers in Aalst” in het museum “t Gasthuys” mocht natuurlijk een proevertje van het streekkbier “Ondineke” als figuurlijke kers op de taart van brouwrij De Glazen Toren niet ontbreken.

Een geslaagd congres dat nog lang zal nazinderen in ons rederijkersgeheugen. Een bijzonder woord van dank voor de gewaardeerde aanwezigheid van de Nederlandse delegaties en voor de CATHARINISTEN een dikke proficiat voor de feilloze organisatie.

Hendrik De Sutter, Factor

(14)



V

E

R

Z

E

N

T

A

A

L

EGMONT

Zie, hoe edel de mantel op je bovenarm
zich sierlijk langs je bronzen harnas plooit
en een forse feestelijke beiaardgalm
zich nederig naar je standbeeld gooit.

In gouden letters gebeiteld staat hier te lezen,
hoe U strijdend voor uw volk en koning,
de Fransen heldhaftig hebt verdreven.
“Gouverneur van Vlaanderen” was een zwakke beloning.

Het edele driemanschap van de “Statenraad”,
met kardinaal Granvelle in het verraad,
gingen hun adellijke voorrechten en vrijheden verdedigen,
maar lieten zich in Mechelen als ”geuzen” beledigen.

In Spanje kreeg Egmont bij Filips II geen gehoor,
en hier zijn greep op de protestantse ketters verloor.
De beeldenstorm brak los tegen het Spaans bewind,
maar Egmont bleef zijn koning trouw gezind.

De Spaanse troon stuurde Alva, verbeten en geducht,
Willem van Oranje nam meteen gewiekst de vlucht.
Het zweren van Egmont ’s vernieuwde eed van trouw,
dreef hem eerder onverwacht, opnieuw in het nauw.

Katholiek gebleven en van geen schuld bewust,
ging Egmont naar Brussel, door militair eergevoel gesust.
Alva wou hem spreken bij wat wijn en eten,
een ongemeen laffe list, zo is nadien gebleken.

De “Orde van het Gulden Vlies” en zijn geprezen heldendaden,
kon de furie van de generaal niet bedaren.
Egmont werd voor maanden opgesloten in Gent zonder enig verzet,
terwijl Sabina zijn zoon Karel op de wereld had gezet.

Toen het leger van de Prins van Oranje Alva wou verjagen,
smolten alle kansen om Egmont’ s vonnis te verdagen.
Zijn laatste rit, ongeboeid, verbeten en met door angst versteende ogen,
ging naar Brussel en langs de weg , wenende mensen die diep bogen.

Geen waardig afscheid van zijn gade die hij “op zijn handen droeg”.
Bijgestaan door de bisschop van Ieper die Alva alweer om genade vroeg,
werd het vonnis bij nacht in het “broodhuis” voorgelezen.
Egmont en Horne werden naar het publieke schavot verwezen.

Tussen scharen van in zwart geklede ruiters, en onverdoofd,
geknield met zwarte muts voor de ogen en afgesneden kraag,
werd Egmont met een vlijmscherp tweehandig zwaard onthoofd.
Het trommelgeroffel doofde uit naar droefheid en alom geklaag.

Sabina, gelouterd door ellende en bovenmenselijke zorgen,
de beeltenis van haar man diep in haar hart geborgen,
bleef, in troosteloze ontbering, en van haar “hebben” beroofd,
toch met moederlijke toewijding zorgen voor haar kroost.

Zie hoe je statig standbeeld onze Markt versiert,
en onze verbondenheid met U zich telkens hernieuwt.
Egmont, wij beloven zowaar U blijvend te zullen eren,
uw beeltenis helpe ons alle onrecht van morgen te bezweren.

HENDRIK DE SUTTER

(16)

VERBOND KAMERS VAN RHETORICA vzw
ALGEMENE VERGADERING
11-06-2022 AALST

Aanwezig: Raadsleden : Johan De Rijck, Willy De Meyer, Dirk Coigneau, Carlo van de Water, Erik De Smet, Nicole Gits

Kamers :
- Koninklijke Aloude Rederijkerskamer Ste.Barbara, Aalst
- Koninklijke Aloude Rederijkerskamer De Catharinisten, Aalst
- Kamer Van Retorika De Gezellen van de H.Michiel, Brugge
- Rederijkerskamer Moyses’Bosch, ‘s- Hertogenbosch
- Koninklijke Souvereine Hoofdkamer van Retorica De Fonteine, Gent
- Koninklijke Rederijkerskamer St.Pieters- Vreugd en Deugd, Geraardsbergen
- Rederijkerskamer De Lelie, Brussel
- Rederijkerskamer De Suyghelingen van Polus, Zottegem
- Rederijkerskamer De Wijngaard Theater VTV, Ronse
- Koninklijk Prov.Groninger Rederijkersverbond, Groningen
- Koninklijke Rederijkerskamer Tollens, Hoogesand-Sappemeer
- Rederijkerskamer Nut en Genoegen, Holwierde
- Rederijkerskamer De Egelantier, Hoogemeden
- Rederijkerskamer De Waag, Liedekerke
- Rederijkerskamer Het Turfschip van Adriaen van Bergen, Breda
- Rederijkerskamer Trou moet Blycken, Haarlem
- Gilde van het H.Sacrament van Niervaert, Breda

Afwezig met kennisgeving :
Raadsleden : Bauke van Halem
Kamers :
Rederijkerskamer De Goubloem, Vilvoorde
Rederijkerskamer Broedermin en Taelijver, Gent
Rederijkerskamer De Roode Roos, Hasselt
Rederijkerskamer Jan van Beers, Utrecht
(17)

Agendapunten :

    Verwelkoming en goedkeuring van de agenda Welkomwoord door de Voorzitter Johan De Rijck, op de jaarlijkse verplichte Statutaire
    Vergadering in het kader van het 38ste internationaal rederijkerscongres te Aalst.

    Een oprecht woord van dank aan het bestuur en de leden van de Koninklijke Aloude Rederijkerskamer De Catharinisten uit Aalst, voor de organisatie van dit veel belovend congres.

    Vooraf wordt een minuut stilte gehouden om de overleden rederijkers te gedenken die ons in het voorbije jaar ontvallen zijn.

    Aantal aanwezige Kamers : 17
    Verontschuldigde Kamers : 4
    Volmachten : /
    Gezien statutair de aanwezige kamers beslissingen kunnen nemen, ongeacht het aantal aanwezigen of volmachtdragers, kan rechtsgeldig vergaderd worden.
    De agenda wordt goedgekeurd.

  1. Werkingsverslag dienstjaar 2021 Nicole Gits brengt verslag uit over de werking van het Verbond tijdens het voorbije dienstjaar.
    Dit werkingsverslag wordt door de Algemene Vergadering goedgekeurd.
  2. Financiën

    Jaarrekening 2021

    Willy De Meyer, penningmeester, stelt de jaarrekening 2021 voor. De jaarrekening wordt goedgekeurd door de Algemene Vergadering.
    De Algemene Vergadering geeft haar akkoord voor de ontlasting van de beheerders.

    Voorleggen begroting 2022

    De penningmeester stelt de begroting voor het werkjaar 2022 voor. (18)

    Deze begroting in evenwicht werd vooraf voorgelegd aan de Raad van Bestuur ter informatie tijdens de eerste vergadering van de RVB in 2022.
    De voorgestelde begroting 2022 is sluitend en wordt door de Algemene Vergadering goedgekeurd. Lidgelden

    De betaling van de lidgelden verloopt niet altijd even vlot. Een aantal Kamers ontving opnieuw een herinnering om het achterstallig lidgeld te betalen.

    Aangezien het Verbond enkel op de lidgelden steunt, is dit van groot belang voor onze verdere werking.

  3. Herverkiezing

    • Willy De Meyer, waarvan het mandaat in 2021 een einde nam, is ambtshalve herverkiesbaar en stelt zich opnieuw kandidaat
    • Carlo van de Water is eveneens ambtshalve herverkiesbaar en stelt zich opnieuw kandidaat Zij werden door de Algemene Vergadering met algemeenheid van stemmen herverkozen voor een termijn van zes jaar.
    • Thierry Hermans wiens mandaat eveneens een einde nam, stelde zich niet herverkiesbaar. De Voorzitter dankte Thierry Hermans voor zijn inzet binnen de Raad van Bestuur voor de werking van het Verbond.
    • Wie interesse heeft om de Raad van Bestuur te vervoegen, gelieve zijn of haar kandidatuur aan de Voorzitter over te maken.
  4. Tijdschrift en Website

    • De Voorzitter vraagt de medewerking van alle Kamers om hun jaarprogramma kenbaar te maken voor opname in ons tijdschrift – september nr.3 en artikels te bezorgen aan onze hoofdredacteur Bauke van Halem bvh@vanhalem.nl
    • Jan Albert Buiskool verzorgt nog steeds getrouw de website van het Verbond, waarvoor onze dank.

    (19)

  5. 6. Allerlei en rondvraag

    • - Aanvraag erkenning cultureel erfgoed Nederland : dossier loopt
    • - Voorstelling van Martine De Wetter als nieuwe deken van de Kamer St.Pieter -Vreugd en Deugd, Geraardsbergen
    • - Michel Claus gaf het voorzitterschap van de Suyghelingen van Polus, Zottegem door aan Luc De Both, die de nieuwe voorzitter wordt.
    De Voorzitter sluit de vergadering, bedankt alle leden van de Algemene Vergadering voor hun aanwezigheid en wenst iedereen aangename en boeiende congresdagen toe.

    Nicole Gits, secretaris

(20)

IN DE SCHIJNWERPERS Onze voorzitter in zijn glansrol

Toespraak rederijkerscongres 11&12juni 2022 te Aalst


Beste vrienden rederijkers uit Noord en Zuid, geachte eerste schepen meneer Van Overmeire, geachte heer Lefèvre, beste leden van de rederijkerskamers, beste toneelliefhebbers van Aalst, Vandaag mogen wij hier te gast zijn bij de “Aloude Koninklijke Rederijkerskamer de Catharinisten van Aalst, hoofdkamer van het land van Aelst “ die, weliswaar met een coronajaar vertraging, hun 600- jarig bestaan vieren. Eigenlijk blazen wij reeds 601 kaarsjes uit op het verjaarsdagsgebak.

Zes eeuwen overspannen en daarbij cultuur en spelen met taal hoog in hun vaandel dragen. Het is niet aan elke kamer gegeven om reeds zoveel jaren op de teller te hebben staan. Daarom moeten wij respectvol spreken over ons ,nog steeds kwieke oudje , dat nog steeds jeugdig oogt.

Zeshonderd jaar overleven ,even inslapen -willens nillens- omwille van de geschiedenis en de overheersing door andere mogendheden en toch terug recht veren en meer dan ooit springlevend zijn. Dat zijn de Catharinisten uit het land van Aelst in een notendop.

Voor de derde maal richten de Catharinisten het rederijkerscongres in te Aalst. In 2008 mocht mijn kamer hier haar rederijkerstitel in ontvangst nemen.

Momenteel telt Aalst twee rederijkerskamers namelijk Barbara en de Catharinisten. Naast de twee rederijkerskamers is er hier in Aalst en de rest van Vlaanderen en Nederland heel wat talent aanwezig die zich hebben verenigd in een toneelvereniging.

Toen de rederijkerscultuur in Vlaanderen in 2017 erkend werd als immaterieel cultureel erfgoed moesten wij ook uitleggen hoe wij aan borging van ons erfgoed zouden doen. En tweejaarlijks moeten wij deze inventaris aanvullen met de ondernomen acties.

Van de ooit 2470 gedetecteerde bestaande kamers, die trouwens op onze website www.rederijkers.org staan, zijn er bij ons weten nog 76 actief. Met dank aan Jan Albert Buiskool om deze website actueel te houden.

Een van de middelen om aan borging te doen is om ons weer bij het ruime publiek bekend te maken. Door bv. een poëziewedstrijd in te richten voor de schoolgaande jeugd. Wat gebeurde in 2020 door de Suyghelingen van Pollus van Zottegem en dit jaar door de Catharinisten.

De laureaten worden hier op dit congres gehuldigd en krijgen een forum in het volgend nummer van ons tijdschrift: ”Ons Camers Va Rhetorike”.

Een tweede mogelijkheid om aan borging te doen was het vergroten van ons cultureel platvorm waardoor andere cultuurhistorische belevingen toegang kregen tot het Verbond. En hier verwijs (21)

ik graag naar : “de Gilde van het Heilig Sacrament van Niervaert” uit Breda dat aansluiting kreeg en vond bij het Internationaal Rederijkersverbond Vlaanderen-Nederland.

Een derde pijler waar wij als raad van bestuur aan werken om ons erfgoed te borgen en niet te laten verloren gaan in deze supersnelle digitale wereld is het herinrichten van ooit bestaande rederijkerskamers aan huidige sterk cultureel verankerde verenigingen, zowel in Vlaanderen als Nederland.

In 2008 was dit De Waag uit Liedekerke en volgend jaar zou dit het Tiense Trac Theater zijn in het cultuurcentrum “De Kruisboog” op 18 november 2023. Waarop wij jullie hartelijk uitnodigen.

Een vierde pijler is om in grote getale aanwezig te zijn op vieringen van de diverse rederijkerskamers, wat nog steeds veel te weinig gebeurt. De afwezigen hebben steeds ongelijk.

Zo is er op 1 oktober in de Boesdaalhoeve in St-Genesius-Rode ook een wagenspelfestival en op 22 oktober een academische zitting in het stadhuis van Brussel naar aanleiding van het 150- jarig bestaan van De Noordstar -De Lelie.

Honderdvijftig jaar bestaan ook de Dijlezonen, de kamer van de Palmrysse, maar helaas momenteel met een ingedrukte pauzeknop.

In 2023 viert de Nederlandse kamer:”Trou Moet Blycken” uit Haarlem haar 520ste verjaardag en richt daarom op 3 en 4 juni 2023 het tweedaags congres in te Haarlem .

En, dat is nog wel even, maar in 2026 viert de rederijkerskamer St-Pieters vreugd en deugd uit Geraardsbergen op het congres welke zij dan inricht haar 550 jarig bestaan. Vorig jaar was een delegatie van onze raad van bestuur aanwezig op hun 545ste verjaardag.

Ook richt ik mij hiervoor tot alle rederijkers zowel van Noord als Zuid om in hun omgeving mogelijke kandidaten te detecteren en mij door te geven met de nodige contactpersonen. Zo doende dat wij in overweging kunnen nemen om hen ook een kamertitel te kunnen toekennen. En een slapende kamer terug in te richten en tot leven te wekken.

Na het schrappen van het congres in Brugge in 2020 hadden wij een schuchtere poging ondernomen om een ééndagscongres te Gent te organiseren in 2021. Dit tussen de coronapieken in en in samenwerking met “De Fonteine” uit Gent. Dat de smaak en de goesting er nog steeds waren getuigt de aanwezigheid van 77 congresgangers .

En nu eindelijk weer een tweedaags congres in Aalst met een fantastisch programma en mooie locaties.

Onze dank gaat dan ook uit naar de voltallige eed van de Aloude Koninklijke Rederijkerskamer De Catharinisten en de voltallige congreswerkgroep.

Dank ook aan de heer Lefèvre om direct akkoord te gaan om de leegte op te vullen die de “Nieuwe Rederijker” Stijn De Paepe naliet bij zijn veel te vroege overlijden in februari , na een moedige strijd tegen zijn ziekte. Strijd welke hij helaas verloor. (22)

Graag wil ik een kleine postume hulde brengen aan één van Stijn De Paepe zijn zinnenspinsels door dit even voor te lezen:

Partij Voor de Dieren

De koeien ,schapen, zwijnen, kippen
kirren van plezier:
Er dient zich een partij aan
die het opneemt voor het dier.

De mussen, merels , vinken, kauwen,
kraaien en kwinkeleren.
De mieren zeggen weinig, maar
ze blijven proberen.

De ganzen gakken gretig en
de meeste schapen blaten,
de ooievaars en olifanten
zijn in alle staten.

Hoog tijd dat ook het wezen “beest”
zijn stem en plaats opeist.
Helaas staan er voorlopig enkel
mensen op de lijst.

(Uit Belgische ballades van Stijn De Paepe.)

Ook dank aan de eerste schepen van Aalst meneer Van Overmeire voor zijn aanwezigheid en voor het gebruik van deze mooie bibliotheek “Utopia”, gecatalogeerd als de beste bibliotheek van Vlaanderen en Brussel.
Dank aan alle congresgangers hier aanwezig om dit hoogfeest van de rederijkerij mee te willen beleven.
Tijdens een lopend congres blikken wij ook terug naar een vorige editie die in 2021 tot stand is gekomen door “De Fonteine “ van Gent in samenwerking met het Verbond . Mag ik Dirk Coigneau, Hoofdman , maar onlangs is de aanspreektitel veranderd in “Deken”, van “De Fonteine” vragen om de bedankingsbulle hier in ontvangst te willen nemen.

Geniet verder nog van dit congres en graag zou ik , gezien het nakende aperitief en de lunch , besluiten met de spreuk in het blazoen van “De Fonteine” “Bi appetite”

Johan De Rijck, 12 juni 2022

(23)

VAN DIRK COIGNEAU

Retoricale kleengedichtjes (13) Hongerkunstenaars, mensen die zich bij wijze van circus- of kermisattractie wekenlang van voedsel onthielden: ze schijnen echt te hebben bestaan, al blijft het meest bekende voorbeeld toch de tragische figuur uit een in 1924 gepubliceerd verhaal van Franz Kafka (Ein Hungerkünstler). Maar ook het tegenovergestelde, het zich op korte tijd volproppen met grote hoeveelheden spijs en drank, blijkt ooit als ‘kunst’ in het publiek te zijn vertoond. Men kan daar in ieder geval iets over lezen in de Historia Augusta (4de of 5de eeuw na Christus), meer bepaald in de daarin opgenomen levensbeschrijving van Aurelianus, de keizer die van 270 tot 275 in Rome regeerde en wiens naam vooral met de bouw van een verdedigingsmuur rond de stad verbonden is gebleven. De aan een zekere Flavius Vopiscus toegeschreven biografie sluit af met een paar gegevens over lieden die de eigenlijk weinig op vermaak beluste Aurelianus toch wisten te amuseren. Een ‘wonderlijk’ genoegen verschaften hem ‘mimi’, toneelacteurs of meer in ’t bijzonder kluchtspelers, maar het grootste plezier beleefde de keizer aan een ‘phagos’ (Grieks voor ‘eter‘ of ‘veelvraat’), een man die in één dag een volledig everzwijn, honderd broden, een hamel (‘vervex’, gesneden ram) en een big (‘porcellus’, jong varken) verstouwde en daarbij ook nog een volle kruik wijn naar binnen ‘goot’. Het ‘optreden’ vond recht tegenover Aurelianus’ eigen tafel plaats (‘ante mensum eius’) en dus , zo mag men aannemen, op uitnodiging en op kosten van het hof. Eduard de Dene maakte er het volgende gedichtje van:

Van een ghulsich slockere
Wij lesen van een groot ghulsich slockere,
Gheen pottaidge brockere,
Eens ter tafele van Aurelianus ghenood:
Als vrolick smeerder, vrij [beslist] gheen mammelockere,
Binden daghe een gheel everzwijn binnen schoot,
Een weer [hamel], een middelbaer vercxken niet groot,
Met een groot cruucke wijns temperende de zinnen [zijn lust bevredigend].
Zijn toespijse at hij vrij niet zonder brood,
Vierwaerf .xxv. brooden speeldhijder binnen.
Zoude yemandt an zulck een tafelvriend winnen
Daer men de maeltijd om twee placxkens teert?
Neent. Niet gheerne zagh ick hem oock leuterkinnen
Daer hij gast zoude wesen end ick de weerd,
Doch ghulsicheyt heefter menich ghedeert.

(24)

Als we het ‘middelbaer vercxken niet groot’ als een omschrijving voor een biggetje zien en het achtste vers begrijpen als ‘het vlees van de genoemde dieren at hij, als toespijs, zeker niet zonder brood’, dan komen de aard en de hoeveelheid van het verorberde geheel met de brontekst overeen. Over de amusementswaarde die het gebeuren voor Aurelianus had, zegt De Dene echter niets. In plaats daarvan voegt hij, voortbouwend op de voorstelling van de veelvraat als genodigde, bedenkingen toe over de kost van het verteerde. Op de vraag of er in een zaak waar men voor een paar stuivers (zoveel) kan eten (als men wil), aan zo’n gulzige slokker iets te verdienen zou zijn, luidt het antwoord kort en goed ‘neen’. Zelf zou de dichter zo iemand ook niet graag bij hem de kin willen zien roeren (‘leuterkinnen’, letterlijk de kin doen ‘leuteren’, dit is ‘heen en weer bewegen’). Ook de vier kwalificaties van de ‘phagos’, waarbij drie substantieven op ‘-ockere’ het a-rijm leveren, zijn geheel van De Denes rederijkershand. Twee zijn direct en algemeen geformuleerd: ‘een groot ghulsich slockere’ en een ‘vrolick smeerder’ (lustige schranser); de twee andere, respectievelijk aan de vorige ondergeschikt, maken gebruik van een negatieve omschrijving: ‘gheen pottaidge brockere’ (geen smikkelaar van groenten) en ‘gheen mammelockere’ (letterlijk: ‘geen borstzuiger’/ geen zuigeling of melkdrinker), waarmee in positieve zin wordt aangegeven dat de man vooral op stevige kost verlekkerd was. Het gedichtje eindigt met een vers – ‘Doch ghulsicheyt heefter menich ghedeert’ – dat strikt genomen op twee manieren begrepen kan worden. Het woord ‘doch’ signaleert een zekere tegenstelling of een wending. In de voorafgaande verzen maakte de dichter duidelijk dat hij een slokop zoals de man die bij Aurelianus te gast was, maar liever niet als waard van de nodige spijs en drank zou moeten voorzien. Wat volgt zou men dan kunnen begrijpen als: ‘Toch is het vaak genoeg voorgekomen dat de gulzigheid van een gast menige waard of waardin (financieel) pijn heeft gedaan’. Veel waarschijnlijker echter is het dat we in het laatste vers met een perspectiefwissel te maken hebben. Het gaat dan niet meer om de schade die buitensporige consumptie aan anderen berokkende maar om die welke menige gulzigaard aan zichzelf heeft toegebracht. Op de ‘leuke’ anekdote en enkele opmerkingen van zuiver economische aard volgt zo dan toch nog, al blijft ze binnensmonds, een moraliserende ‘oprisping’. Door De Dene opgenomen in de afdeling over de Gulzigheid van zijn Testament Rhetoricael, kan het gedichtje daar met zijn laatste vers in ieder geval aansluiten bij vermaningen die vaak genoeg expliciet waarschuwen voor overdaad die meer bepaald de gezondheid en/of het zielenheil van de veelvraat schaadt.

Scherp klinkt het oordeel bijvoorbeeld in een gedichtje waar als datum ‘3 mei 1561’ bij is genoteerd. Het werd dus geschreven in het jaar waarin De Dene zijn Testament samenstelde en het was er dan ook wellicht speciaal voor bedoeld. Of was de aanleiding misschien, meer algemeen, de tijd van het jaar: de maand mei waarin op allerlei feestjes met een hernieuwde levenslust de lente werd gevierd? Het gedicht schetst in ieder geval hoe op bepaalde feestdagen baldadig veel voedsel en drank worden verzet. ‘Up sommich Babylon feestdach’, zo omschrijft De Dene de gelegenheden: ‘Babylon’, in de Bijbel de wereldse tegenpool van het hemelse Jeruzalem, fungeert hier kennelijk als een adjectief waarmee de bedoelde feestdagen niet alleen in een stedelijke omgeving geplaatst, maar vooral ook met hoogmoed

(25)

en overdaad geassocieerd kunnen worden. De tekst is een staaltje van De Denes kunst om, ietwat hortend en stotend, via kronkelzinnen met neven- en ondergeschikte woordgroepen toch een rijm-technisch gaaf en betekenisrijk gedichtje neer te zetten. Het luidt als volgt:

Noteert
Sober zijt ende vigileert.

Up zommich Babylon feestdach die lecker beten
Dier worden gheten,
En groote backen uutghedroncken, verweckende twist,
Worden tsnavents al dronckich meest uutghesmeten
En den dranck onmanierlick uutghepist.
Hebben dan die brasserdrinckers liefmoedich ghemist
Den armen behoufteghen int ghedincken
Ter nootdurst tschincken
Wiens herte traenooghich eescht zonder wincken:
Den bitteren galledranck tot het onder ghist,
Ducht ick, zullen zij naermaels moeten uutdrincken
Ende metten quae ghezeyde nederwaerts zincken,
Want om zalich blincken,
Gods verleende goed dient niet brooddronckich verquist.

In het opschrift rijmt ‘Noteert’ (‘Let op’) – een imperatief die De Dene als titel van korte gedichtjes van bij Anthonis de Roovere kende – met ‘Sober zijt ende vigileert (weest waakzaam)’. De vermaning is gebaseerd op de laatste woorden die Jezus volgens Lucas (21: 34-36) in de tempel te Jeruzalem heeft gesproken. Daarin riep Hij zijn toehoorders op hun harten niet – ik citeer een zestiende-eeuwse vertaling – ‘met gulsicheyt ende dronckenschap ende sorchvuldicheyt des levens’ te ‘bezwaren’, maar altijd te ‘waken’ en te bidden zodat men op de Dag des Oordeels behouden mag blijven. In een dubbelrefrein tegen de dronkenschap inspireerde deze bijbelplaats De Dene onder meer ook tot de stokregel ‘Sober zijt ende wilt waeckende wesen’. Alles behalve sober gaat het echter toe in de eerste vijf verzen – ze vormen samen het kwintet ‘aabab’ – van het hier geciteerde gedicht. Dat er op bepaalde feestdagen overmatig wordt gegeten en gedronken – het laatste brengt ook geruzie mee – blijkt wanneer ’s avonds het meeste van al het lekkere voedsel zatweg wordt uitgebraakt en de drank ongegeneerd ‘in het wild’ wordt uitgeplast. Pijnlijk in contrast met het lustige en onbezorgde ‘uitdrinken’ van ‘groote backen’ in vers drie staat het volledig, met droesem en al (‘tot het onder ghist’), ‘uit’ moeten ‘drinken’ van ‘den bitteren galledranck’ in verzen 10 en 11. Het zijn de eerste van de vijf laatste verzen van het gedichtje – ze vormen samen het tweede deel van een octet, gevolgd door een afsluitend b-rijm (‘bccc + b’) – die aan het Laatste Oordeel zijn gewijd. Het drinken van de galbeker verbeeldt er de veroordeling die sommigen daar te horen en te verwerken zullen krijgen voor ze als verdoemden (‘metten quae ghezeyde’) ‘nederwaards’, in de afgrond van de hel, zullen ‘zinken’. Zij hebben hun kans om ‘zalig’ in de

(26)

hemel te ‘blinken’ blijkbaar verkeken en het laatste vers maakt ook duidelijk waarom: ‘Gods verleende goed dient niet brooddronkich verquist’. Voor een goed begrip van dit verkwisten zijn de hier nog niet belichte verzen 6 tot 9 – zij vormen samen het eerste deel van het octet (‘bccc’) – cruciaal. Zij voegen aan de puur fysieke overdaad uit het kwintet een beslissende sociale dimensie toe. In vers 6 verwijst De Dene naar de eerder beschreven feestvierders met het woord ‘brasserdrinckers’, een geslaagde nieuwvorming die hun schransen en zuipen als twee vliegen in één klap vangt. Het vervolg laat dan zien hoe het gedrag van deze ‘brasserdrinckers’ een op het Laatste Oordeel te verdoemen verkwisting dreigt te worden wanneer zij bij al hun overdaad vergeten ‘liefmoedich’ iets ter leniging van hun nooddruft aan de armen te ‘schenken’ en dit ondanks de dwingende behoefte die, zonder dat ze daar ostentatief om bedelen (‘zonder wincken’), uit hun bedroefde ogen spreekt.

Hoewel de dichter met de woorden ‘ducht ick (vrees ik)’ de rol van de Rechter niet helemaal overneemt, lijkt hij toch tamelijk zeker te zijn van het vonnis dat over de ‘brasserdrinkers’ zal worden geveld. Vooral hun nalatigheid in het spijzen der hongerigen als werk van barmhartigheid blijkt de doorslag te geven. In het derde gedichtje dat we hier uit de afdeling over de Gulzigheid van De Denes Testament citeren, nodigt een rijke man dan ook heel bewust met het oog op het Laatste Oordeel de armen aan zijn ontbijttafel uit. Toch maakte ook hij zich volgens de middeleeuwse zondenleer aan gulzigheid schuldig en wel door bij het eten niet de juiste tijd en gelegenheid in acht te nemen. Met zijn ontbijt – een maaltijd die men in het algemeen toch al als ‘overdadig’ beschouwde omdat het uitgeruste lichaam er van nature nog geen behoefte aan zou hebben – verbrak hij namelijk de door de Kerk opgelegde vasten. Door deze overtreding van het kerkelijke gebod aan een werk van barmhartigheid te koppelen en zich daarbij expliciet op Jezus’ woorden ‘wat je voor een van mijn minsten hebt gedaan, heb je voor Mij gedaan’ (Mattheüs 25: 40) te beroepen, dacht hij kennelijk toch tot de rechtvaardigen te mogen worden gerekend. Het gedichtje draagt de titel ‘Exemple’, wat hier natuurlijk niet als ‘navolgenswaardig voorbeeld’ moet worden begrepen maar slechts aangeeft dat de dichter het verhaal aan een of ander (ons niet bekend) exempelboek heeft ontleend. Daarin zal ’s mans perfide beroep op de Bijbel dan wel als een hoogst afkeurenswaardige vorm van hoogmoed zijn veroordeeld. Merkwaardig genoeg liet De Dene zo’n negatieve kwalificatie in het gedicht geheel achterwege. Het oordeel wordt met andere woorden aan de lezer zelf overgelaten:

Exemple
Men leest van een rijck man die niet en conste vasten
Want daghelicx zo heeft hij een inbijt ghedaen [ontbeten],
Maer tsnuchtens als hij at, veel arme gasten
Deed hij met hem tsghelijcx oock eten zaen [zonder uitstel].
‘Ziet heere God’, sprack hij, ‘als ick zal staen
Ten oordele ende Ghij mij daer verwijt
Dat ick tsnuchtens hebbe gheten, zo zal ick doen vermaen [verklaren]
Dat Ghij tsmorghens tsghelijcx hebt met mij geïnbijt,
Want zelve heere God ghebenedijd,
Ghij hebt ghesproken zo wie dat den armen voedt,
Datment niet alleene doet hemlieden [aan hen] tdier tijd [op dat moment],
Maer, heere God, datmen u zelven dat doet’.

Men zou het gedrag van deze man wel als een toepassing van de, ook door Pieter Bruegel op zijn bekende spreekwoordenschilderij uitgebeelde zegswijze ‘God’, of ‘Onsen Heere’, een vlassen baard ‘maken’ of ‘aanzetten’ (dit wil zeggen: ‘denken dat men God een rad voor de ogen kan draaien’) kunnen beschouwen. Voor alle zekerheid laat De Dene op zijn gedicht toch maar in vier verzen een aantekening volgen waarin hij de stoutmoedigheid van de rijke man afzet tegen het besef van de ‘rechtvaardige’ Job dat geen mens God ter verantwoording roepen kan (vgl. vooral Job 33).

Anders dan door de hier geciteerde gedichten kan worden gesuggereerd, handelen de meeste (en uitvoerigste) teksten die De Dene in zijn Testament onder het begrip ‘Gulzigheid’ heeft samengebracht over wat hij zelf de ‘potatieve materie’ noemt. Deze zeker niet alleen in negatieve zin aan het drinken gewijde liederen en refreinen brengen ons ook dichter bij de zestiende-eeuwse realiteit. Zo is De Dene niet te beroerd zichzelf een dronkaard te noemen, toont hij zich inderdaad een kenner van tal van wijnsoorten maar toch vooral ook een liefhebber van ‘eenvoudig’ bier en voert hij ons zijn Brugse stamkroeg in, ‘De Harde Bolle’, met ‘Bernaerdt’, de waard en nog zeven andere bij naam genoemde drinkebroers. Ook heeft hij hier voor ons een man met de bijnaam ‘Packebier’ vereeuwigd, een publieke figuur die, zij het dan alleen als drinker van bier, een zestiende-eeuwse Brugse versie van de ‘eetkunstenaar’ uit de tijd van keizer Aurelius lijkt te zijn geweest. In een nota bij een refrein waarin hij in een dialoog wordt opgevoerd, omschrijft De Dene deze Packebier als een ‘cleen manneken te Brugghe ... , tbecken clinckende vanden verloren goederen achter tstrate [als stadsomroeper informatie over verloren voorwerpen bekend makend], twelcke zeere dranck, want als zeven zo achte pinten biers up een corstken broods int lijf hadde, zeijde alsdoe maer zijn tanden ghespoelt thebbene’. Een kort gedichtje dat geschikt zou zijn om hier te worden aangehaald, heeft De Denes ‘potatieve materie’ evenwel niet opgeleverd. Ook geen aardig drinkrondeel, een genre dat toch vaak genoeg door rederijkers is beoefend. Bij wijze van compensatie willen we hier dan ook afsluiten met twee vertegenwoordigers van het genre die niet aan het topstuk dat De Denes Testament is, maar aan twee veel bescheidener handschriften zijn ontleend. Geen van beide rondelen is volmaakt, maar elk hebben ze toch op een bepaald punt een zekere charme waardoor we ze niet graag onder de korenmaat laten.

Het eerste, uit het jongste handschrift (hs. 133 H 36 van de Koninklijke Bibiotheek in Den Haag, het zogenaamde handschrift ‘De Moor’ uit 1598, fol. 44v), is geschreven door een zekere, ons verder onbekende Gabriel Selbyer en gaat als volgt:

(28)

Het vloeijen vanden Rijn
Can mij zoo niet vermaken
Als ’t vloeijen van dees’ wijn.
Het vloeijen vanden Rijn
Is maer een ijdel schijn [is, vergeleken met de wijn, maar van weinig waarde]
Om ’t hert met vreucht te raken.
Het vloeijen vanden Rijn
Can mij zoo niet vermaken.

Door het ‘refrein’ van het rondeel geheel aan het negatieve element van de vergelijking te besteden en het positieve – het ‘vloeien van dees’ wijn’ – expliciet alleen in het tweede a-vers aan bod te laten komen, lijkt het gedichtje niet helemaal op gang te willen komen. Toch wordt het ook gedragen door een ‘vloeiend’ ritme dat goed bij de inhoud past.

Het volgende rondeel, uit een ca. 1500 te dateren handschrift (hs. M 16.12 van het Museum Plantin-Moretus in Antwerpen, fol. 16r), is anoniem overgeleverd:
Wilt mij [voor mij] een vrolijc dronxkin drincken,
Mijn sukerde muylken [zoete snoetje], mijn liefste lam.
Laet ons elc anderen met vreuchden ghedincken [vreugde schenken].
Wilt mij een vrolijc dronxken drincken
En laet alle onghenoechte neder sincken.
Al sijn wi gheldeloos, wat lichter an [wat doet het ertoe]?
Wilt mij een vrolijc dronxkin drincken,
Mijn sukerde muylken, mijn liefste lam.

Al is het b-rijm met zijn ‘lam’ en ‘an’ niet zoals het hoort, wie zou daarom het ‘sukerde muylken’ en ‘liefste lam’ willen missen? Het gedichtje huppelt vrolijk weg, want wat doet het ertoe weinig of geen geld te hebben in het bijzijn van je zoete, zachte lief? ‘Amor’ toch ‘vincit omnia’!

C O L O F O N

O n s C a m e r s v à R h e t o r i k e is het officiële orgaan van het Verbond van de Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland vzw. Het Verbond is opgericht in Brussel in 1987.

Het tijdschrift verschijnt eenmaal per drie maanden in een oplage van circa 100 exemplaren.

Adres Bankgegevens van het Verbond
’t Haantje 2, 4854 MV Bavel BIC GEBABEBB
Nederland IBAN BE41 2930 3224 8010

Lidmaatschap van het Verbond
Kamers van 6 leden of meer € 50,00 per jaar
Kamers met 5 leden of minder en toetredende leden € 30,00
Alle leden ontvangen het tijdschrift

Website Druk
www.rederijkers.org     KLA4 Steunpunt Welzijn vzw