0 Ons Camers 3e 2016






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike

In dit nummer ...

Woordje van onze voorzitter Johhan de Rijck

Beste rederijkers,

De raad van bestuur van ons Verbond is ondertussen ook weeral bezig met de toekomst. Er wordt verder gewerkt aan de voorbereiding van de volgende congressen. Brussel komt in 2017 terug aan de beurt en Luc Collin met de leden van de Lelie zijn volop bezig om een zeer mooi programma in mekaar te steken, met schitterende locaties, dat belooft!
Voor 2018 en 2019 zitten wij helaas met een hiaat. Bij deze willen wij nogmaals een warme, maar dringende oproep doen. In eerste instantie naar de kamers die het nog nooit ingericht hebben. Uiteraard is elke kamer van goede wil welkom. Het zou problematisch zijn voor het Verbond mochten er zich geen kandidaat kamers melden. Het Verbond is er voor de kamers die aangesloten zijn, maar ook door de kamers die aangesloten zijn. Het is helemaal geen schrikwekkende organisatie, zo een congres. Maar een mooie uitdaging voor elke kamer. Het Verbond begeleidt ook elk congres in zijn voorbereidingsfase. Ook met een klein aantal leden is zo een organisatie mogelijk. Heb je nog vragen, aarzel niet om deze aan mij door te spelen. Het zij per mail johanderijck1952@gmail.com (let op: nieuw e-mailadres) of telefonisch 053/664512 (voor Nederland 003253664512).
In Brugge zijn we te gast in 2020, in Aalst in 2021.
Tevens zoeken wij zowel in Vlaanderen als Nederland verenigingen die reeds veel verdiensten voor het culturele leven hebben gehad en die interesse zouden hebben om als rederijkerskamer terug te worden her-ingesteld.
Tezamen met jullie allen kijk ik hoopvol uit naar een mooie rederijkers toekomst!


Activiteiten Agenda

...nog geen nieuws over het onderwerp Immaterieel Cultureel Erfgoed...

WAAR DIT NUMMER OVER GAAT...

Tot nu toe was ons tijdschrift nu niet het toppunt van ontwerp.
We dachten al langer na over aanpassingen. Met de beperkte middelen van het Verbond kunnen we niet een ‘gelikt’ kleurennummer opmaken.
Toch zijn we blij met de veranderingen die we hebben kunnen doorvoeren.
We hopen natuurlijk dat u als lezer dat ook zo ervaart en we horen/lezen graag Uw reacties.

Dirk Coigneau heeft een zeer lezenswaardig artikel geschreven over de rederijkers en rederijkerskamers en dit keer zal de redactie zijn opmaak van het artikel integraal overnemen, want alleen zo blijft het verhaal goed te volgen.
In het kader van achtergronden over de kamers die lid zijn van ons Verbond starten we in dit nummer met het verhaal over de rederijkerskamer
De Suyghelingen van Polus.

We hopen mettertijd vele kamers aan het woord te kunnen laten over hun historie en activiteiten.

Natuurlijk is in de rubriek Poëzie weer een ‘zang’ aan de orde. Van het ‘Mirakelse verhaal’ volgt in dit nummer het laatste bedrijf.

We wensen U veel leesplezier!

MIRAKELS !

Een vervolgverhaal. Deel 9, Slot
ZESDE BEDRIJF

2003-2010 Twee royals die het samen doen
met de zegen van het blazoen!

Het is januari 2009 als Emiel ‘de Waal’ , Voorzitter van het Verbond van Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland de Jacobijnen toespreekt in sociëteit het Turfschip. Hij komt hen mores leren: “Rederijkers waren jullie, rederijkers zijn jullie, van herkomst en van doen. Jullie hebt een geweldige reputatie en een diversiteit aan activiteiten. Toneel- , bal- en kaartspel, schutterij, leescirkels, spreekbeurten, maaltijden, recepties en verkleedpartijen! Zo zijn onze manieren in al die prachtige steden, waar de beiaard speelt over de begijnhofjes. Alleen... de traditionele ontmoetingen, de Landjuwelen, met lezingen en toneelwedstrijden...geen Breda. Das nie goe! Zo krijg je inteelt, zo mis je de kruisbestuiving, een term die jullie als erfgenamen van de Broederschap van het Kruis toch moet aanspreken! Gelukkig, dat isolement is nu verleden tijd! Jacobs Kamer Vreugdendal gaat de banden met het eigen rederijke verleden en met de andere kamers herstellen. Welkom en van harte proficiat!”

Heerlijke woorden. Bewijs dat de orangistische revanche op de coupe van de Coburgers thans geschiedenis is. Vreugdendal is weer van ons, van Breda, ja, =Breda. Wij, rederijkers van Breda kunnen weer onszelf zijn. Maar begon Jacob van Lennep niet meer als een toneelclub dan als kamer? Er kwam in 1870 een vaandel, echter geen blazoen meer, geen devies, geen kleed of toog of tabbaard. Ook bij Vreugdendal was al van alles afgeschaft: de verplichte deelname aan de begrafenis van medeleden en het bijwonen van de wekelijkse mis in de eigen kapel. Processies zouden er ook nooit meer zijn. Allemaal de mist in van geschiedenis en legende...

tot in 2003 het Gilde van het Heilig Sacrament van Niervaert uit de nevelen opduikt met een processie over de Grote Markt, - zij het nog wat besmuikt. Miraculeus hoe juist in die dagen iemand uit Breda het verdwenen blazoen van Vreugdendal op het spoor komt. Wat was er gebeurd? Een reconstructie: In de dagen van De Tiendaagse Veldtocht, toen moet het gebeurd zijn. Als het noorden hopeloos overhoop ligt met het zuiden. Dat is de doodsteek voor de ware rederijker, dat is te sot voor woorden. Onder die omstandigheden gaat een blazoen de mist in. Een groot wandschilderij op het Kasteel van Breda toont het theater van Hasselt tijdens die amateuristische manoeuvres. Het mistigste krijgstheater ooit. Op een bord ernaast staat wie wie is. Rechtsboven staan de Noord-Hollandse Jagers. Tenue: rood veldjacket met blauw-oranje revers. Die moeten we volgen! Na de Tiendaagse Veldtocht zou hun commandant, majoor Rokema, het toen al deplorabele blazoen uit zijn kwartieren aan de Catharinastraat hebben meegenomen naar Haarlem, waar het later nog beschreven is bij de inventaris van een restauratieatelier in de Grote Houtstraat 11. Afijn, dat moet verder uitgezocht. Hoe dan ook: Zo had het kunnen wezen Zo had het kunnen gaan Het is niet half gelogen; Daar kunt U van op aan!

Ondertussen en daar gaat het maar om: sedert 2003 wordt er weer naarstig gekamerd met een ontdekkingslust als die van Helena, schuilgaand achter sotternij op alder manieren.... Welke Jacobijnen lieten zich daar zien? Doortje Doey, Wildeman, Ipse Geus, Freiherr von Halm, Montere Iet, René Holland, Han Project, Anna Bently, Opa Keus, Lily M, Frans Redemaker en Aadje natuurlijk. Vreugdendal is terug! Vol vreugd-en-al, in alder manieren. Nu nog een eigen tent. Zal er eerlang weer vergaderd, gezongen en (gepast) geslempt worden in de Reigerstraat, waar op nummer 6 in de stadsherberg “de Noort” de Kruisfeesten ooit begonnen waren? Of achter de gevel van het stadhuis, in herberg “De Vogelsanck”? Of nog een straatje verder in de Kat? Of nog een straatje verder in de Hoofdwacht of in het Oude Wapenmagazijn in de Halstraat, ....wat letterlijk in de lijn der verwachting ligt. De toekomst zal het leren...Voorlopig is Vreugdendal in elk geval geen still meer, geen tableau mort.

Naschrift
Het boek Mirakels! werd geschreven door Frans Rookmaaker en bevat tevens een hoeveelheid gedichten van Uw redacteur. Die gedichten zullen niet in het kader van het verhaal in dit tijdschrift worden opgenomen en daarmee zijn we dus gekomen aan het slot.

Inmiddels is de huidige rederijkerskamer in Breda zelfstandig en maakt geen deel meer uit van de vereniging Jacob van Lennep. Maar dat weten de meeste lezers al!

I N D E S C H I J N W E R P E R S

“Rhetorica dat groeyt,
waer Liefde en Eendraght bloeyt”

Zottegemse Koninklijke Rederijkerskamer ‘De Suyghelingen van Polus’

Sinds 1548 -jaar van de eerste ons bekende vermelding- tot in de 60er jaren van de 20ste eeuw leidde de Zottegemse Rederijkerskamer De Suyghelingen van Polus een overigens niet ononderbroken bestaan. Nadien trad een duurzame winterslaap in waaruit wij nu onze Schone Slaapster trachten te wekken.

Om het vuur van de aloude traditie niet te laten uitdoven tracht de helaas niet meer zo talrijke kern van ‘Rederijkers van toen’ De Suyghelingen van Polus weer enige lokale naambekendheid te geven. De naam Suyghelingen van Polus betekent kwekelingen (leerlingen) van Apollo, de god van de schone kunsten, de muziek en de dichtkunst. De identificatie met Apollo kadert in de culturele sfeer van Renaissance en het humanisme, ofschoon niet iedereen het eens is over deze betekenis en Polus zelfs in verband brengt met de apostel Paulus.
Ook over de schrijfwijze Suyghelingen of Suighelingen bestaat geen eensgezindheid.

De oproep heeft al tot een positieve respons geleid. De tijdsgeest maakt het echter niet vanzelfsprekend jongere krachten aan te werven, noch de oude statutair vastgelegde taken te realiseren en dus moet -hopelijk voorlopig- een en ander nog kleinschalig worden gehouden.

Het bijwonen van toneelopvoeringen en uiteraard van Rederijkerscongressen zijn, naast het organiseren van tot een kleine kring beperkte culturele activiteiten, het middel om de alsnog bescheiden doelstelling te vervullen. Archiefstukken en objecten van het patrimonium van De Suyghelingen van Polus worden gekoesterd en onder de hoede genomen zolang de vereniging bestaat. Bijeenkomsten op regelmatige tijdstippen zorgen ervoor dat de Rederijkers bij de agenda blijven en dat inspanningen worden geleverd nieuwe krachten te werven. Dit laatste zal bepalend zijn voor het voortbestaan van De Suyghelingen van Polus, immers, het negeren van één generatie betekent vervaging van het collectieve geheugen, twee generaties negeren zou fataal zijn.

V E R Z E N T A A L

Een zomerzang in de arenmaand

De laatste adem van het bos
Dat ingekapseld door de tijd, de stad, het dorp
Zijn overlevingsstrijd doet zijn
Beroert wat trillend op haar liefde wacht
Raakt toch opnieuw met geest vervuld

Vrij van de dorpse straten en de stadse druk
Groeit ongebreideld reikend naar het licht
Wat op de pleinen, in de parken
Steeds weer en ruw werd platgetreden
Of doelloos dom bezoedeld

Terug en vrij in de natuur
Krijgt adem weer de ruimte
En elk seizoen haar kleur
Een eikentwijg danst in adagio met de wind
Een ingetogen pas-de-deux

Waar juist een ree voorzichtig stappend
Eén met de achtergrond weer werd
Veert groen een varen terug
Die op een koele open plek
Zich koestert naast de reuzen

Als lang de stad al uit haar voegen barst
Nog slechts karakter toont
Waar ooit haar hart ging kloppen
Bloeit voort als nooit tevoren
Wat geurt, beweegt en lonkt

En onomzoomd beschermd
Slechts door respect
Blijft steeds, uitbundig aangeprezen
Door kwinkelerend vlagvertoon
Vol ademend, de boom

Bauke ‘Freiherr’ van Halem

K A M E R N I E U W S

De Hoofdman van de Violieren uit Antwerpen schrijft een positief stukje over het Verbond; helaas maakt de tekst deel uit van een pdf, waar niet uit valt te kopiëren.
Omdat het zo’n lezenswaardig stukje is, volgt hier -overgetypt- de betreffende pagina:

Beste leden, toffe gasten, lieve grieten!

Rederijkers - Kannekijkers

Een slogan die de Rederijkers met zich meedroegen omdat ze tijdens hun bijeenkomsten ook wel wat ‘potten’ pakten - hiervan zijn ook beelden in taferelen, geschilderd door Vlaamse Primitieven.
De Rederijkers zijn niet alleen bekend voor hun geschriften, teksten, toneelspel
- al dan niet met een literaire waarde, soms ook speels in woord en beeld - maar ook als een groep die zich kan beroemen op een historische plaats in de geschiedenis vanaf de late middeleeuwen. Daardoor hebben de rederijkerskamers een wel bepaalde structuur en zijn de Kamers zelfs nu nog georganiseerd binnen een Verbond.

Dat dit Verbond niet meer hetzelfde sociale belang dient of invloed zou kunnen uitoefenen op het maatschappelijk leven in deze moderne tijd, in de 20e en 21e eeuw, mag voor iedereen duidelijk zijn.
Toch blijven enkele waarden overeind staan.
Het is nog altijd een eer en een plicht voor de Kamers om ‘dit erfgoed’ te koesteren en te bewaren. Zoiets is natuurlijk niet eenvoudig, want men moet een beetje maniakaal met de materie bezig zijn.
In Vlaanderen en in Nederland zijn er een paar honderd mensen die hieraan met overtuiging werken. Momenteel is er zelfs overleg met onze zuiderburen en het Vlaams-Nederlands-Huis omdat zij hun werking zouden integreren binnen het Verbond van de Rederijkers. Frans-Vlaanderen vormde historisch een deel van het Graafschap Vlaanderen. Op die manier zou een Europese erkenning kunnen bekomen worden als cultureel erfgoed. Dit zou niet alleen een meerwaarde betekenen voor de werking van het Verbond, maar kan mogelijk ook subsidies opleveren om de geschiedenis in de schijnwerpers te plaatsen en de waarden en de werking van de Rederijkerskamers te promoten.

Omdat de actieve groep “rederijkers” van Noord en Zuid zouden blijven samenwerken en zich zouden blijven focussen op het doel, wordt er jaarlijks afgesproken om elkaar te zien - te gast bij één van de actieve kamers.
En bij die gelegenheid wordt ook de oude slogan opnieuw alle eer aangedaan, want... Rederijkers - Kannekijkers

Denhoofdman”

Catharinisten Aalst

Van de Catharinisten uit Aalst ontvingen we een prachtige flyer in pdf, die we helaas niet in dit tijdschrift kunnen verwerken.
Maar middels hun website www.catharinisten.be is alle informatie en nog meer goed toegankelijk!

C O N G R E S T E B E L L E

Op 24 september vond in Belle een congres plaats in het kader van de 450-jarige herdenking van de Beeldenstorm in 1566.
Het congres werd georganiseerd door de Orde van de Prince. Twee leden van de Raad van Bestuur van het Verbond zijn daarbij aanwezig geweest.
Dit om andermaal te benadrukken dat het Verbond zeer geïnteresseerd is in de continuering van de inmiddels verkennende relaties met het Huis van het Nederlands in Belle.
In een volgende editie van dit tijdschrift hopen we meer over dit eendaags congres te kunnen vertellen.

V A N D I R K C O I G N E A U

Studies over rederijkers en rederijkerskamers

‘Zie daar alles wat wij, tot nu toe, van de Rederijkeren konden opspeuren, en der aantekeninge waardig agten’, zo besloot Willem Kops in 1774 zijn Schets eener geschiedenisse der rederijkeren, de eerste studie die geheel aan de rederijkers is gewijd. 1) Met zijn pionierswerk leverde Kops een bewonderenswaardige prestatie. De gegevens die hij over rederijkerskamers, hun organisatievorm, activiteiten, erkenning of bestrijding wist te verzamelen, zijn gepresenteerd in de vorm van een van 1394 tot het jaar 1772 lopende kroniek. Zijn bronnen bestaan niet alleen uit een 95-tal gedrukte werken (waaronder zowat alle wedstrijdbundels van 1539 tot 1709), maar ook uit in handschrift overgeleverd archiefmateriaal. Als Haarlemmer kon Kops dit zelf voor een deel in de kamer Trou Moet Blijcken vinden, maar veel ervan werd hem ook van elders, met name vanuit Utrecht, Veere, Zierikzee, Gouda en Leiden, bezorgd. De kroniek is niet enkel feitenrelaas: er zijn ook twee gedichten in uitgegeven en, als bijlagen B en C, wordt de tekst van twee kamerreglementen meegedeeld. Bovendien onderbreekt Kops zijn verhaal tweemaal voor een vrij uitvoerige beschrijving van de inhoud en thematiek van twee spelen van zinne (het ene mythologisch, het andere ‘schriftuurlijk’) en twee kluchten, met bij het bijbelse spel ook een korte maar precieze structuurbeschrijving. Via een alfabetisch geordende reeks van 145 plaatsnamen wordt in bijlage A ten slotte een lijst van 182 kamers verstrekt. Met dit alles treffen we in Kops’ Schets reeds de vier lijnen aan die ook in de verdere rederijkersstudie onderscheiden kunnen worden, met name: (1) het ‘sociaalhistorisch’ onderzoek dat zich, voornamelijk op basis van archiefgegevens, op het ontstaan, de activiteiten, de maatschappelijke positie en politieke en algemeen-culturele betekenis van de kamers richt; (2) de uitgave van archiefposten met betrekking tot het bestaan en optreden van de kamers en edities van de door rederijkers geschreven literatuur; (3) het ‘literatuur- en toneelhistorische’ onderzoek naar de vorm, thema’s, functies en receptie van gedichten, spelen en vertoningen van rederijkers, en (4) het inventariserend samenstellen van zo volledig mogelijke overzichten, zoals lijsten van kamers of wedstrijden, maar ook andere ‘verzamelingen’.

1) De Schets is opgenomen in het tweede deel van de Werken van de Maetschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden (pp. 213-351).
Bijna twee en een halve eeuw na Kops is ‘alles’ wat door onderzoekers over of van de rederijkers ‘opgespeurd’, besproken, uitgegeven en geanalyseerd is kunnen worden, niet meer in een ‘schets’ te vatten. De vier te onderscheiden lijnen volgend, beperk ik me hier dan ook, een paar inventariserende bijdragen uitgezonderd, tot de vermelding van een aantal sedert 1943-44 verschenen boeken. In 1943 liet de Gentse kamer De Fonteine haar eerste Jaarboek verschijnen. Van dit ‘Letterkundig en Geschiedkundig Jaarboek’ dat, als eerste en enige, geheel op de wetenschappelijke studie van de rederijkersliteratuur en -cultuur is gericht, hebben ondertussen 42 delen het licht gezien en is het 43ste onderweg. In 1944 verscheen, als eerste afzonderlijke monografie na Kops, Schotel (1861-1862, 18712) en Van Duyse (1861, 1900-1902), het boekje De rederijkers (Amsterdam, 184 pp.) van J.J. Mak. Naast een vluchtige schets van de ontwikkeling van de rederijkerij vanaf haar ‘duistere’ begin tot de twintigste eeuw, biedt de tekst vooral een overzicht van de onderscheiden thema’s en motieven die door de rederijkers in de 15de en 16de eeuw in hun refreinen en spelen behandeld werden. Maks uitgesproken meningen daarover zullen sommige lezers wellicht tot nader onderzoek hebben gestimuleerd. Een basis voor dat onderzoek was in ieder geval gelegd door de 34 bladzijden ‘literatuur’ waarin zowat alle relevante studies - van Kops tot het tweede Jaarboek van De Fonteine - over de rederijkers en hun literatuur te vinden zijn.

2) De Geschiedenis der rederijkers in Nederland van G.D.J. Schotel (2 dln., 2de druk: Rotterdam 1871) kan als een nieuwe, flink uitgebreide en aangevulde ‘Kops’ worden beschouwd. Met zijn Verhandeling over den drievoudigen invloed der rederijkkameren, voorafgegaan door een overzicht harer geschiedenis wou P. van Duyse meer geven dan ‘bloot eene chronologische schets’, zoals Kops had gedaan. Van Duyse gaat inderdaad meer systematisch te werk: zo behandelt hij o.m. de literaire opvattingen van de rederijkers en de door hen beoefende genres en geeft hij een overzicht van de in literair opzicht belangrijkste ‘Vlaamse’ en ‘Hollandse’ rederijkers. Door de keuzes en oordelen die met zijn benadering gepaard gaan, doet het werk van Van Duyse nu echter meer gedateerd aan dan het eenvoudige feitenrelaas van Kops of Schotel. De Verhandeling werd in 1861 door de ‘Académie royale de Belgique’ in Brussel uitgegeven in deel XI van haar Mémoires couronnés et autres mémoires. De studie was inderdaad het (met zilver) bekroonde antwoord op een door de Academie gestelde vraag over de literaire, morele en politieke invloed van de rederijkerskamers in de Nederlanden en Luik. Postuum verscheen in twee delen, in 1900 en 1902, nu als uitgave van de ‘Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde’ in Gent, een omgewerkte en sterk uitgebreide versie onder de titel: De rederijkkamers in Nederland. Hun invloed op letterkundig, politiek & zedelijk gebied.

In 1948 verscheen van Henri Liebrecht in Brussel: Les chambres de rhétorique. Men zou deze studie naar omvang en inhoud als het Franstalige equivalent van Maks De rederijkers kunnen karakteriseren. Merkwaardig dan ook dat er in de eveneens vrij uitvoerige ‘bibliographie’ niet naar het vier jaar eerder verschenen Nederlandse boekje wordt verwezen.

Het eerste Jaarboek van De Fonteine en Maks De rederijkers markeren het begin van een periode waarin de rederijkers meer dan ooit onderwerp van studie zijn geworden. Getuige van het geïntensifieerde onderzoek is een negental publicaties waarin de bijdragen van specifiek aan de rederijkers gewijde symposia of colloquia zijn opgenomen. Men zie de Jaarboeken van De Fonteine 1975 (deel 1: ‘Toneel en muziek in de rederijkerstijd’), 1984 (Liefde en Fortuna in de Nederlandse letteren van de late Middeleeuwen), 1991-1992 (Spel in de verte. Tekst, structuur en opvoeringspraktijk van het rederijkerstoneel), 1999-2000 (‘Rederijkers in en rond 1448’) en 2008 (Met eigen ogen. De rederijker als dichtend individu (1450-1600)), en verder: J. Koopmans, M.A. Meadow, K. Meerhoff & M. Spies (ed.), Rhetoric - Rhétoriqueurs - Rederijkers (Amsterdam 1995), H. Duits & T. van Strien (red.), ‘De rhetorijcke in vele manieren’ (Spiegel der Letteren 43 (2001), nr. 3), B. Ramakers (red.), Conformisten en rebellen. Rederijkerscultuur in de Nederlanden (1400-1650) (Amsterdam 2003) en C. Meier, B. Ramakers & H. Beyer (red.), Akteure und Aktionen. Figuren und Handlungstypen im Drama der Frühen Neuzeit (Münster 2008).

Naar de vier (in deel 1 van deze bijdrage vanuit Kops’ Schets eener geschiedenisse der rederijkeren van 1774) onderscheiden onderzoekslijnen gegroepeerd, volgen hier de titels van een aantal publicaties over de rederijkers en rederijkerskamers, hun activiteiten en hun literatuur:

  1. Studies over de activiteiten, maatschappelijke positie en culturele rol van kamers en rederijkers in stad en land:

    Onder meer op basis van ‘tot nog toe bijna ongebruikte archiefstukken’ schreef A.A. Keersmaekers een Geschiedenis van de Antwerpse Rederijkerskamers in de jaren 1585-1635 (Aalst 1952). In Volksfeesten en rederijkers te Mechelen (1400-1600) (Gent 1962) schetst E. van Autenboer de geschiedenis van de drie Mechelse kamers, met veel aandacht voor hun ledenbestand en hun betrokkenheid bij openbare feestelijkheden. Een presentatie en bespreking van archiefgegevens over de zeven ‘landjuwelen’ die in de 16de eeuw in Brabant werden georganiseerd, geeft Van Autenboer in Het Brabants landjuweel der rederijkers (1515-1561) (Middelburg 1981). Drie studies samen zijn te vinden in Met minnen versaemt. De Hollandse rederijkers vanaf de middeleeuwen tot het begin van de achttiende eeuw. Bronnen en bronnenstudies (Delft 1999): Th.C.J. van der Heijden beschrijft er de in de loop van de 16de en 17de eeuw sterk wisselende verhoudingen tussen de rederijkers en de wereldlijke en kerkelijke overheden in Holland, waarna F.C. van Boheemen de ‘Rederijkerswedstrijden in het gewest Holland’ belicht en, in een derde bijdrage, de manier waarop in een aantal plaatsen het rederijkerstoneel als inkomstenbron voor charitatieve instellingen werd ingezet. Respectievelijk in 2008 en 2009 verschenen (bij Amsterdam University Press) de studies van Anne-Laure Van Bruaene en Arjan van Dixhoorn, die samen als de panelen van een tweeluik kunnen worden beschouwd. In Om beters wille. Rederijkerskamers en de stedelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden (1400-1650) relateert Van Bruaene de verspreiding van de kamers over steden en dorpen in Vlaanderen en Brabant en de frequentie van het aantal interlokale wedstrijden aan fluctuaties in de politieke en economische conjunctuur. Ook belicht zij de maatschappelijke achtergrond van de kamers, hun specifieke aandeel in de stedelijke cultuur en de religieuze, sociale en pedagogische motieven die daar een rol in hebben gespeeld. In Lustige geesten. Rederijkers in de Noordelijke Nederlanden (1480-1650) beschrijft Arjan van Dixhoorn de kamers in Holland en Zeeland vooral als pedagogische instellingen waarin leden met een verschillende maatschappelijke en intellectuele achtergrond elkaar vonden in het aanleren van communicatieve vaardigheden en het prikkelen tot studie en onderzoek. Daardoor konden rederijkers tot het midden van de 17de eeuw als ‘individuele’ en de kamers als ‘collectieve opinieleiders’ fungeren. Door de opkomst van meer gespecialiseerde geleerdengenootschappen echter werden de kamers na 1650 voor veel ‘lustige geesten’ minder aantrekkelijk. Over rederijkerskamers naast andere literaire instituties in de Nederlanden en in Europa handelen respectievelijk: J. Jansen & N. Laan (red.), Van hof tot overheid. Geschiedenis van literaire instituties in Nederland en Vlaanderen (Hilversum 2015) en A. van Dixhoorn & S. Speakman Sutch (red.), The Reach of the Republic of Letters. Literary and learned Societies in late medieval and early modern Europe (Leiden/Boston 2008, 2 dln.). Over rederijkerskamers in de negentiende eeuw in Nederland handelt O. Westers in Welsprekende burgers. Rederijkers in de negentiende eeuw (2003) en als deel van een bredere genootschapscultuur komen de Vlaamse kamers tijdens het Verenigd Koninkrijk ter sprake in J. Weijermans’ Stiefbroeders. Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I, 1814-1834 (Hilversum 2012).

  2. Uitgaven van archiefposten en literair werk:

    De twee belangrijkste uitgaven van archiefposten die hier kunnen worden vermeld, zijn die van documenten, brieven en notulen in verband met de 16de-eeuwse landjuwelen in het al genoemde werk van Van Autenboer (1981) en de vele Bronnen voor de geschiedenis van de Hollandse rederijkerskamers van de middeleeuwen tot het begin van de achttiende eeuw die, alfabetisch op de namen van de betreffende steden en dorpen geordend, door F.C. van Boheemen en Th.C.J. van der Heijden onder de hoofdtitel Retoricaal Memoriaal (Delft 1999) bijeen zijn gebracht. Een aantal Teksten en documenten uit de rederijkerstijd werd, hertaald en onder de redactie van J. Oosterman en B. Ramakers, in een Griffioen-deeltje met de titel Kamers, kunst en competitie (Amsterdam 2001) samengebracht.
    Uitgaven die een groot deel van de literaire productie van ‘rederijkers’ toegankelijker hebben gemaakt, zijn, met annotaties: G. Degroote (ed.), Jan van den Dale. Gekende werken met inleiding, bronnenstudie, aanteekeningen en glossarium (Antwerpen 1944), C. Kruyskamp (ed.), Dichten en spelen van Jan van den Berghe (’s-Gravenhage 1950), C. Kruyskamp (ed.), Cornelis Crul. Heynken de Luyere en andere gedichten (Antwerpen 1950), L. Roose (ed.), Religieuze poëzie van Cornelis Crul (Zwolle 1954), J.J. Mak (ed.), De gedichten van Anthonis de Roovere, naar alle tot dusver bekende handschriften en oude drukken (Zwolle 1955), B.H. Erné & L.M. van Dis (ed.), De Gentse Spelen van 1539 (‘-Gravenhage 1982, 2 dln.), W.N.M. Hüsken (ed.), De Spelen van Cornelis Everaert (Hilversum 2005, 2 dln.) en R. Ryckaert (ed.), De Antwerpse spelen van 1561 naar de editie Silvius (Antwerpen 1562) (Gent 2011, 2 dln.); zonder annotaties: F. van Vinckenroye (ed.), J.B. Houwaert. De vier wterste (Gent 1965, 2 dln.), W. Waterschoot & D. Coigneau (ed.), Eduard de Dene. Testament Rhetoricael (Jaarboek De Fonteine 1975, 1976-77 en 1978-79, telkens Deel II) en H.J. Hollaar (ed.), Spelen van Sinne vol schoone allegatien. Drijderley Refereynen (De Rotterdamse spelen van 1561) (Delft 2006).
    Facsimile-edities werden bezorgd van: De warachtighe fabulen der dieren (met tekst van Eduard de Dene) (Roeselare 1978), Anna Bijns’ Schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel... constighe refereinen (1528) (Leuven/Amersfoort 1987), Matthijs de Casteleins De Const van rhetoriken (Oudenaarde 1986) en Refereynen Gent 1539 (Oudenaarde 2000).
    Monumentaal te noemen is de bronnenuitgave in acht delen, in facsimile en met transcriptie, van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’ of Trou Moet Blijcken onder leiding van W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers & F.A.M. Schaars (Assen/Slingenberg 1992-1998): de editie bevat de tekst van 118 spelen.
    Vermelden we nog als bloemlezingen: De Nederlandse poëzie van de 12de tot en met de 16de eeuw in 1000 en enige bladzijden van Gerrit Komrij (Amsterdam 1994), waar onder meer 95 rederijkersrefreinen in zijn opgenomen (met vertaling door D. Coigneau en W. Waterschoot) en ’t Is al vrouwenwerk. Refreinen van Anna Bijns, samengesteld door H. Pleij (Amsterdam 1987) en, met vertaling, Anna Bijns. Meer zuurs dan zoets. Refreinen en rondelen, eveneens bezorgd door H. Pleij (Amsterdam 2013).

  3. Studies over de literaire productie van rederijkers, hun dicht- en toneelpraktijk, genres, thema’s en auteurs:

    Als laat-achttiende-eeuwse aanhanger van het classicisme was Kops al geheel van de rederijkersliteratuur, waarin vooral de vijftiende en zestiende eeuw productief waren, vervreemd. ‘Het leezen van oude en versletene rijmen, die het geduld der leezeren tergen’, zo bekende hij onomwonden, stond hem bij het schrijven van de Schets heel erg tegen. Anders dan Kops wil het literatuurhistorisch onderzoek juist door analyse van hun teksten de esthetica van de rederijkers beter leren kennen en ‘begrijpen’. Met name in het onderzoek naar de door de rederijkers beoefende genres worden de procedés, compositietechnieken, vormgevingsprincipes en onderwerpen beschreven waarmee de dichters creatief aan de slag zijn gegaan. Voorbeelden zijn de studies van A. van Elslander, over Het refrein in de Nederlanden tot 1600 (Gent 1953), W.M.H. Hummelen, over De sinnekens in het rederijkersdrama (Groningen 1958), D. Coigneau, over Refreinen in het zotte bij de rederijkers (Gent 1980-83, 3 dln.), P. Pikhaus, over Het tafelspel bij de rederijkers (1988-89, 2 dln.), W.N.M. Hüsken, over het komische toneel in het algemeen (Noyt meerder vreucht. Compositie en structuur van het komische toneel in de Nederlanden voor de Renaissance (Deventer 1987)) en F. Kramer, over de klucht in het bijzonder (Mooi vies, knap lelijk. Grotesk realisme in rederijkerskluchten (Hilversum 2009)).
    Rond één (a) auteur, (b) thema of (c) werk geconcentreerd, zijn o.m. de studies van: (a) L. Roose, Anna Bijns, een rederijkster uit de hervormingstijd (Gent 1963), H. Pleij, Anna Bijns, van Antwerpen (Amsterdam 2011), J. Kessler, Princesse der rederijkers. Het oeuvre van Anna Bijns: argumentatieanalyse - structuuranalyse - beeldvorming (Hilversum 2013) en M. Vinck-van Caekenberghe, Een onderzoek naar het leven, het werk en de literaire opvattingen van Cornelis van Ghistele (1510/11-1573), rederijker en humanist (Gent 1996); (b) H.A. Enno van Gelder, Erasmus, schilders en rederijkers. De religieuze crisis der 16e eeuw weerspiegeld in toneel- en schilderkunst (Groningen 1959), G.K. Waite, Reformers on Stage. Popular Drama and Religious Propaganda in the Low Countries of Charles V, 1515-1556 (Toronto 2000), N. Moser, De strijd voor rhetorica. Poëtica en positie van rederijkers in Vlaanderen, Brabant, Zeeland en Holland tussen 1450 en 1620 (Amsterdam 2001) en A. van Herk, Fabels van liefde. Het mythologisch-amoureuze toneel van de rederijkers (1475-1621) (Amsterdam 2012); (c) S.A.P.J.H. Iansen, Verkenningen in Matthijs Casteleins Const van Rhetoriken (Assen 1971) en J.E. van Gijsen, Liefde, Kosmos en Verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen (Groningen 1989).
    Over (a) rederijkersliteratuur als exponent van een bredere stedelijke feest- en theatercultuur of (b) teksten (en andere artefacten) die voor een bepaalde rederijkerswedstrijd werden vervaardigd, handelen: (a) H. Pleij, De sneeuwpoppen van 1511. Stadscultuur in de late middeleeuwen (Amsterdam/Leuven 1988), B.A.M. Ramakers, Spelen en figuren. Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen Middeleeuwen en Moderne Tijd (Amsterdam 1996), E. Strietman & P. Happé (red.), Urban Theatre in the Low Countries, 1400-1625 (Turnhout 2006) en S. Mareel, Voor vorst en stad. Rederijkersliteratuur en vorstenfeest in Vlaanderen en Brabant (1432-1561) (Amsterdam 2010); (b) D. Coigneau, E. Cockx-Indestege, W. Waterschoot e.a. (red.), Uyt Ionsten Versaemt. Het Landjuweel van 1561 te Antwerpen (Brussel 1994), J. Vandommele, Als in een spiegel. Vrede, kennis en gemeenschap op het Antwerpse Landjuweel van 1561 (Hilversum 2011), J. Vandommele & R. Ryckaert (red.), Menich Constich Gheest. Het Antwerpse landjuweel van 1561 anders bekeken (Jaarboek De Fonteine 2011-12), H. Hollaar, De Rotterdamse spelen van 1561. Een Hollandse toneelcompetitie met politieke lading (Delft 2006) en B. Ramakers e.a. (red.), Op de Hollandse Parnas. De Vlaardingse rederijkerswedstrijd van 1616 (Zwolle 2006).
    Verschillende van voornoemde studies vonden een neerslag in de nieuwe, door de Nederlandse Taalunie gefinancierde Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, met name in de delen 1400-1560 en 1560-1700, dit zijn respectievelijk: H. Pleij, Het gevleugelde woord (Amsterdam 2007) en K. Porteman & M.B. Smits-Veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen (Amsterdam 2008). In afwachting van het deel over de achttiende eeuw in het Zuiden (door T. Verschaffel), blijft ‘De Nederlandse letterkunde in het Zuiden’ van J. Smeyers (met medewerking van E. de Bock) in deel 6 van de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden (Antwerpen/Amsterdam 1975, p. 329 e.v.) een over de rederijkers goed gedocumenteerde bron.

  4. Lijsten, overzichten, repertoria:

    Sinds Kops is het samenstellen van lijsten met kamers een geliefde bezigheid. De meest recente, het Repertorium van rederijkerskamers in de Zuidelijke Nederlanden en Luik 1400-1650 van A.-L. van Bruaene en het Repertorium van rederijkerskamers in de Noordelijke Nederlanden 1400-1650 van A. van Dixhoorn, zijn te raadplegen via www.dbnl.org. Een overzicht van rederijkerswedstrijden in Holland tot 1738 geeft F.C. van Boheemen in het hiervoor (onder 1) vermelde Met minnen versaemt (pp. 223-370). Een overzicht van ‘Dichtwedstrijden in Vlaanderen in de negentiende eeuw’ van 1803 tot 1888 geeft J. Huyghebaert in Jaarboek De Fonteine 1980-81, dl. 1 (pp. 57-86) en 1982-83 (pp. 263-291).
    Onmisbaar voor het onderzoek van het toneel in de 16de eeuw is het Repertorium van het rederijkersdrama 1500-ca. 1620 van W.M.H. Hummelen (Assen 1968), met o.m. een ‘Lijst van spelende personages’ (pp. 287-338). Het Repertorium is aan te vullen met ‘A survey of Dutch drama before the Renaissance’ van H. van Dijk, W. Hummelen, W. Hüsken & E. Strietman in Dutch Crossing 22 (April 1984), pp. 97-131. In het eerste deel van haar hiervoor (onder 3) genoemde studie (pp. 35-85) geeft Pikhaus een inventaris op de overgeleverde tafelspelen en in het tweede deel (pp. 533-544 en 550-588) een ‘Lijst’ van de in sommige van deze spelen aangeboden ‘presenten’ en een ‘Lijst van de in de tafelspelen voorkomende liederen’. In het ook onder 3 genoemde werk van Kramer vindt men een ‘Catalogus’ van kluchten (met inhoudsbeschrijving) en ‘Lijsten’ van vaak voorkomende ‘kluchtelementen’ (pp. 266-303, 304-318). Deel 1 van de hiervoor, eveneens onder 3, vermelde studie van Coigneau bevat een repertorium van refreinen in het zotte (pp. 33-192) en het daar ook vermelde werk van Iansen geeft een overzicht van ‘de rijmsystemen van Castelein en van anderen’ (pp. 276-342). Een lexicon op uitsluitend in de rederijkersliteratuur (‘als zodanig of in een of meer betekenissen’) aangetroffen woorden leverde J.J. Mak met zijn Rhetoricaal Glossarium (Assen 1959).

    Tot slot: de geschiedenis van de rederijkerij in de twintigste eeuw (en later) moet nog geschreven worden. Wel wordt in afzonderlijke jubileumboeken - zoals daar zijn: Van toneelkring via middenstandsorganisatie tot rederijkerskamer. De Balsemblomme 60 jaar na de herstichting, door B. Rooms (Gent 2001), Wij zijn al bijeen. 50 jaar Koninklijke Kamer van Retorika ’De Gezellen van de H. Michiel’, door W. De Meyer (Sint-Michiels, Brugge 2007), Rederijkerskamer ’t Mariacranske. 500 jaar aan het woord, door R. de Leeuw, A. Luyten & R. Sleiderink (Roeselare 2007) en Trou Moet Blycken 1503-2013. Hoe een rederijkerskamer overleefde, door B.J.C.M. de Vet (Haarlem 2013) - de ‘schets eener geschiedenisse’ van de jarige kamer doorgetrokken tot in de eigen tijd. Dat deed ook A. Batselier in 2015 voor Sint-Pieter Vreugd en Deugd op het 32ste Internationale Rederijkerscongres in Geraardsbergen. Zijn tekst is uitgegeven in Ons Camers van Rhetorike, het ‘driemaandelijks tijdschrift van het Verbond van de Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland’, 28 (2015), nr. 4, pp. 14-30.


C O L O F O N

O n s C a m e r s v à R h e t o r i k e is het officiële orgaan van het Verbond van de Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland vzw. Het Verbond is opgericht in Brussel in 1987.

Het tijdschrift verschijnt eenmaal per drie maanden in een oplage van circa 100 exemplaren.

Adres Bankgegevens van het Verbond ’t Haantje 2, 4854 MV Bavel BIC GEBABEBB Nederland IBAN BE41 2930 3224 8010

Lidmaatschap van het Verbond
Kamers van 6 leden of meer € 50,00 per jaar
Kamers met 5 leden of minder en toetredende leden € 30,00
Alle leden ontvangen het tijdschrift

Website Druk
www.rederijkers.org     KLA4 Steunpunt Welzijn vzw