< 0 Ons Camers 2e 2013






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike

Contactadres en verantwoordelijke uitgever: Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.

Emiel Francois
Louis Callebautstraat 50
B 9320 Nieuwerkerken,
e-mailadres : emiel.francois@skynet.be
website : www.rederijkers.org
26 ste jaargang nr 2 april mei juni 2013

In dit nummer...

Woordje van de voorzitter

Beste rederijkers ,
Met dit tweede nummer van het jaar brengen wij een kort overzicht van de geschiedenis van de Haarlemse Kamer Trou moet Blycken en een artikel over de meest Vlaamse stad van Nederland , Haarlem.
Wij doen een warme oproep aan de Kamers om deel te nemen aan het komend congres aldaar. Via de website van het Verbond kunnen zij zich inschrijven. Wacht niet te lang , het aantal plaatsen is stilaan volzet.
Verder de start van een nieuwe reeks over de nog bestaande rederijkerskamers.
De Barbarakamer uit Aalst bijt de spits af.
Ik hoop dat er meer kamers dit voorbeeld zullen volgen en wij in de komende edities telkens een andere kamer kunnen in het licht stellen.
Tot onze spijt heeft onze tweede oproep aan alle kamers om hun lidmaatschap voor 2013 te voldoen niet de nodige respons gekend.
Wij hopen op hun bijdrage want nog steeds zijn de lidgelden onze enige bron van inkomsten.
Met genegen rederijkersgroeten,

Emiel François
Voorzitter


Maandzang November 2012

Deez’ stelling wil ik aan, gewis
De taal is echt de factor van betekenis
Toch zeker hier in deze zaal
Maar dat is slechts ’t begin van mijn verhaal
Want naast het rijmen, dichten, spreken
Bevorderen wij voor rederijkers en voor leken
De aandacht voor 't historisch erfgoed en traditie
En daarom is het mijn ambitie
Om over erfgoed en traditie zaken
Met U wat langer in gesprek te raken
’t zij mondeling, als zang of digitaal
Dat is mijn rode draad, mijn bloedkoraal
Waarmee wij samen onze muze tooien
Het zij Erato, Kalliope of juist nu Clio
Wij kunnen ons in elke richting plooien
Maar taal en erfgoed blijft conditio
Daarover nu zoek ik vertoog
En met dit erfgoed hier wil ik beginnen
ons over Niervaert, Vreugdendal en hun verband bezinnen
en van de keizer over ’t kruisgedicht een mooi betoog
Wat heeft, zo vraag ik U, de stad en deze hof U te vertellen
In het verband van broederschap en rederijkershoofden en gesellen
Kunt ge in twee drie stappen hier uw inspiratiebron beschrijven
En hoe ge ziet dat wij ons gildespel bedrijven
Zie deze vragen als de queeste
Waarmee ik ander punt van de agenda reeds beroer
en maak onze komende teermaalfeesten
Tot vreugde der taal: eenvoudig is de vraag, uw antwoord echt een toer.

Bauke ‘Freiherr’ van Halem
Factor

ooOoo

Info

Bij het ter perse gaan vernemen wij dat de gemeente Liedekerke , waar in 2014 het 31ste Internationaal Rederijkerscongres plaatsheeft, uitgeroepen is tot :

TONEELGEMEENTE 2013

Namens het Verbondsbestuur en alle Kamers wensen wij de Rederijkerskamer DE WAAG van harte geluk.
Wij hopen dat deze eretitel de samenwerking met het gemeentebestuur en de andere plaatselijke toneelgroepen verder zal bevorderen.


d’Aloude Rethorijckkamer der Pellicanisten

onder de zinspreuk TROU MOET BLYCKEN
Bij de oprichting in 1503 van “De Wijngaerdt Rancken”, met als motto “Liefd bovenal” wordt verwezen naar de reglementen van de oudere Kamer in Haarlem (“De Pelikaan”). In archiefstukken van de stad Haarlem, is in die tijd dan ook sprake van de oude en de jonge Kamer. Van de exacte begindatum van “De Pelikaan” (nu TROU) zijn geen documenten bekend. Omdat 1503 het eerste jaar is dat aan “De Pelikaan” gerefereerd wordt, is dat jaar als begin van TROU genomen. Zeer recent is echter een stuk uit het archief in Brussel ontdekt, waarin “De Pelikaan” in 1485 genoemd wordt. Uit archiefstukken is dus met redelijk grote zekerheid af te leiden, dat eind 15de eeuw “De Pelikaan” reeds bestond. Fusie.

In 1511 besloten de twee Kamers van Haarlem “De Pelikaan” en de “Wijngaerdt Rancken” te fuseren. De naam van de Kamer werd “Kyndeke Jesus in die Wijndruyven” met als motto “Trou moet Blycken”. De wederzijdse liefde tussen deze Kamers was niet lang bestendig tegen kennelijk aanwezige verschillende opvattingen en de daardoor ontstane spanningen. Men ging in 1541 weer uit elkaar.
Immigratie uit Vlaanderen.
De afscheidingsoorlog tegen Spanje begon in 1568. Na de bezetting van Vlaanderen en Antwerpen door de Spanjaarden, kwam de emigratie van ca. 150.000 personen, waaronder vermogende ondernemers, kooplieden, textielfabriekanten en schilders, naar de Noordelijke Nederlanden, Hiervan kwamen er ca. 30.000 naar Haarlem, waarmee zij 40% van de bevolking uitmaakten. Onder hen bevonden zich Frans Hals, Adriaan Brouwer, Jan van der Velden, Philip Wouwerman en Lieven de Keij. Deze groep Vlamingen was dus groot en heeft in hoge mate bijgedragen tot de welvaart van de stad. In Haarlem was men blij met deze nieuwe bewoners. Doch er was, ook toen al, sprake van discriminatie. In de bestaande Rederijkerskamers was er geen plaats voor deze mensen. Zij besloten daarop, men denkt mede op initiatief van de Vlaming Karel van Mander, bekend als geschiedschrijver over de schilderskunst, zelf een Rederijkerskamer op te richten, “De Witte Angieren” met als motto “In Liefde Getrou”.
Regels van de Kamer “De Pelikaan”.
Om geaccepteerd te kunnen worden, moest men een reglement bezitten. In het reglement werd hierin o.a. vastgelegd: verplichte aanwezigheid op zondag na het Vesper op straffe van boete, niet vloeken, geen drankmisbruik en zondag na Nieuwjaar een gezamenlijke maaltijd (1722).Deze regels zijn thans vervallen. Wel is er nog steeds een bijeenkomst met Nieuwjaarszang. De laatste donderdag in november is er nu een diner met Catharijnezang. Catharijne is vanwege haar welsprekendheid de beschermheilige. De Catharijne- en Jaarzang wordt voorgedragen door de Factor die hierdoor nog altijd de literaire traditie voortzet. Bestuur.

De inrichting van het Bestuur was gelijk aan die van de Schutterij en de Gilden . De leiding van het bestuur was oorspronkelijk in handen van de Prins, hij ondertekende samen met een Hoofd of de Keizer de stukken. De Keizer was meer een representatieve (ere)functie. In later jaren is de Keizer de eerste man geworden en de Prins de tweede man.Verder zijn nog steeds de volgende Hoofden als lid van het Bestuur :
Vaandrig als secretaris, vroeger de Vendelzwaaier
Fiscaal, als penningmeester,
Drie Vinders, verantwoordelijk voor gebouw en inventaris, maaltijden en andere dagelijkse taken.

Knegt en zijn versierselen.
De Knegt zorgde voor het bijeenroepen van Bestuur en leden.
Hij bezorgde de uitnodigingen aan andere Kamers in de stad en in het land voor wedstrijden.
Hij draagt een uniform met ambtsketen met schildjes van “De Pelikaan”, “Schutterij St. Joris” uit Haarlem en zilveren replica’s van de Blazoenen die we tijdens het Landjuweel in 1606 ontvingen van de bezoekende Kamers van Rhetorica.
Hij was en is in dienst van TROU. Tegenwoordig verzorgt de Knegt de maaltijden en drank.
Factor.
In de Rederijkerstijd, was de Factor meestal geen lid van “De Pelikaan”. Hij was vaak voor een lange periode in dienst van de Kamer. Als literair drijvende kracht zorgde hij voor de stukken,meestal door ze zelf te schrijven en had verder de regie van de voorstellingen. Tegenwoordig is één van de TROU leden factor voor één jaar. Hij wordt benoemd door de Hoofden en draagt in november de Catharijnezang voor en op 1 januari de Jaarzang. In 1956 is er in Haarlem een Landjuweel geweest om de sterfdag te herdenken van de, voor TROU, zo belangrijke Pieter Langendijk (1756), die 36 jaar Factor is geweest.
Leden.
Het was een eer om lid te zijn van “De Pelikaan”. Er waren twee soorten leden de Cameristen en de Beminders, dwz. de literairen en de ondersteunenden. Er waren naast schrijvers ook andere kunstenaars lid, schilders, die advies gaven over decor en kleding, zilver- en goudsmeden. Men had goed contact met de Magistratuur, waarvan er ook (ere)lid waren, Verder mensen uit het St. Jacobgilde, de Schutterij St. Joris uit Haarlem, kooplieden en textielfabrikanten. Men hechtte aan een goed maatschappelijk contact en had daardoor invloed. Veel leden hadden een eigen devies met afbeelding en motto. Er waren nogal wat kosten verbonden aan het lidmaatschap : bij entree, trouwen en 1ste H.Mis het schenken van wijn. De leden worden Broeders genoemd.
Rederijkersstukken.
Er waren strakke regels, die golden voor de vorm waarin stukken werden geschreven. Rondelen en Refreinen.
Categoriën van spelen waren :
In ‘t Zotte, In ’t Vroede en In ’t Amoureuse.
In Haarlem is een zeer uitgebreid archief van honderden rederijkersstukken. Alle zijn met de hand geschreven, terwijl er al grote goede boekdrukkerijen bestonden. Men ging er van uit dat weliswaar de stukken bestemd waren voor het grote publiek, dat dan ook zeer welkom was bij opvoeringen, doch dat deze stukken toch niet door dit publiek zouden worden gelezen. Voor dit grote publiek werd wel drukwerk gemaakt, maar dit werd door Kamer beschouwd als van een lager niveau.
Aard van het werk.
In het begin was de aard van het werk overeenkomstig die van de gezelschappen waar de Rederijkerij uit voortgekomen was : Kerkelijk en over Stadsgebeurtenissen. In de vorm van sinnespelen en kluchten. Later werd in Haarlem de aard meer maatschappijkritisch. In de 16de eeuw, de tijd van de hervorming, had men kritiek op de R.K. kerk en ook op Philips II. Dit werd niet in dank afgenomen. Al voor het begin van de Opstand tegen Spanje ( 1568-1648) werden alle literaire uitingen die kwetsend waren voor orthodoxe gelovigen of beledigend voor de clerus ,verboden. In 1559 vaardigde Philips II dit verbod op uit literaire uitingen . Een zekere Heynzoon Adriaansz., Factor van TROU, trok zich hier niets van aan en moest dit met de dood bekopen. “De Pelikaan” bleef nog wel kritiek geven op de Kerk en Stadsbestuur, gelukkig zonder ernstige gevolgen. De verboden hadden niet het door Stadsbestuur en Kerk gewenste succes. Toen Leicester, door Elisabeth I gezonden om de Hollanders bij te staan, in 1568 Haarlem bezocht, vertoonden de Pellicanisten tableaux vivants van Alva’s terreur in de Nederlanden. Na de bevrijding van Haarlem uit de handen van het Spaanse leger, werd in 1578 de Hervormde kerk de Staatsgodsdienst. De kritiek is dan gericht op de Hervormde Staatskerk. Hierop werd door de leiding van de Kerk negatief gereageerd. Ook had de Kerk bezwaren tegen de “ketterse” achtergrond van Rederijkersstukken, die vaak op mythologie gebaseerd waren. Ook het Stadsbestuur kreeg kritiek. Het heeft niet veel gescheeld of de activiteiten van “De Pelikaan” en “De Wijngaerdt Rancken” waren verboden. Wel werden wat betreft publicaties restricties gesteld.
Het landjuweel in 1606 en de Loterij in 1607.
Er werden in deze perioden regelmatig Landjuwelen georganiseerd. Landjuwelen waren onderlinge wedstrijden van Rederijkerskamers. De stad Haarlem had in deze tijd behoefte aan een Oude Mannenhuis, doch zag geen kans dit met eigen middelen van de grond te krijgen. “De Pelikaan” aan de andere kant, kwam er voor in aanmerking om een Landjuweel te organiseren. Een gesprek tussen het stadsbestuur en “De Pelikaan” leidde er toe dat de Kamer bij de Hoofdkamer “De Fonteine” in Gent vroeg of zij het Landjuweel in 1606 mochten organiseren. Dit werd toegestaan. In combinatie met dit evenement, werd op verzoek van en in overleg met het Stadsbestuur, door de Kamer een opzet gemaakt om geld bijeen te krijgen voor het Oude Mannenhuis. Besloten werd een loterij te houden, niet slechts plaatselijk, doch ver daar buiten, dwz ook Vlaanderen en oostelijke grens-gebieden zouden hierbij betrokken worden. “De Pelikaan” kreeg de leiding over de loterij. Er werd een speciale Commissie benoemd die intensief bezig ging met het verkopen van loten. Er waren 699 prijzen. De trekking vond plaats op de Grote Markt in april 1607 en duurde 7 weken dag en nacht. Het was een groot spektakel op zichzelf, dat veel toeschouwers trok. Er was een grote prijzenkast, een toneel dat ’s nachts verlicht werd, speciaal ontworpen kleding en trompetgeschal klonk, wanneer er een prijs viel. De laatste dag een grote toneelvoorstelling op de Grote Markt. De netto opbrengst was 55.000 gulden, een zeer groot bedrag in die tijd. Hiervan kon het Oude Mannenhuis, thans het Frans Hals Museum, gebouwd worden.
Het Landjuweel werd georganiseerd in 1606. Er namen twaalf Kamers aan deel. Op 22 oktober vond de intrede plaats. Dit was een enorm schouwspel, met koetsen, te paard en lopend trokken de deelnemende Kamers, gekleed in speciaal ontworpen kleding, blazoenen met zich meedragend naar de Grote Markt. Hier werden de blazoenen “De Pelikaan” aangeboden. Ze zijn in uitstekende staat en versieren nog steeds de kamers waar TROU bijeenkomt. Het Landjuweel trok vele honderden bezoekers. De tweede dag waren er voorstellingen op de Grote Markt. Er waren prijzen voor de fraaiste entree, mooiste blazoen, beste voorstelling, regie, spelers, kleding enz. Er waren veel prijzen o.a. zilveren bekers van verschillend formaat, zodat nagenoeg iedere kamer wel een prijs mee kon nemen. Deze twee evenementen waren :
  • voor “De Pelikaan” hoogtepunten
  • voor oude mannen in Haarlem een uitkomst en
  • voor de Haarlemse burgers een schitterend schouwspel.
Van Rederijkers Kamer tot Soci�teit.
Door allerlei oorzaken verminderde de interesse voor de Rederijkerij. Eind 17de eeuw is besloten verder te gaan als TROU een Herensociëteit. Waar de Rederijkerskamer het aantal leden beperkte tot 25 a 30 personen, had de Sociëteit veel meer Broeders als lid. Waren er 351 in 1885, via een daling tot 79 Broeders in 1937, zijn er nu ruim 250 Broeders lid van TROU. Uit de Rederijkersperiode zijn veel tradities bewaard gebleven : Onze Factor met Catharijne- en Jaarzang, onze blazoenen, glazen en bestek, titulatuur en functies van Bestuur en deelname aan de Rederijkerscongressen. Trou is sinds 1922 in een mooi oud pand in de Grote Houtstraat 115 gehuisvest. Het was het stadshuis van de familie Quarles van Ufford. Voorheen was de Kamer gevestigd in een gebouw op de hoek van de Grote Markt en de Grote Houtstraat, waarin nu het Verweymuseum gevestigd is. Trou moet Blycken is de enige rederijkerskamer in Nederland die onafgebroken is blijven bestaan. Tenslotte heeft TROU als erelid van Koninklijke huize Kroonprins Willem Alexander.

Samengebundelde versie van de tekst van Gerard Oosterloo n.a.v. Congres 2003 te Haarlem en de recente tekst van Paul van Sprang n.a.v. Congres 2013 .


HAARLEM

De plaatsnaam Haarlem is waarschijnlijk een verbastering van Haarloheim. Het in het Nederlands verouderde heim hangt samen met heem , dat "woonplaats" betekent. De naam als geheel betekent waarschijnlijk “woonplaats gelegen op een hoge zandgrond in het bos”. Of dit de precieze oorsprong is van de naam, is echter niet helemaal duidelijk. De naam Haralem werd aan het begin van de 10e eeuw voor het eerst op papier gezet door een geestelijke van de Sint Maartenskerk te Utrecht , die een inventarisatie moest maken van alle kerkelijke bezittingen. Op deze lijst wordt de plaats Haralem met drie boerderijen genoemd. De ligging aan de rivier het Spaarne heeft de stad de bijnaam Spaarnestad opgeleverd. Een inwoner van de stad is een Haarlemmer, maar wordt schertsend ook wel mug genoemd. De herkomst hiervan is niet helemaal bekend, maar al in de 14e of 15e eeuw werd 'mug' gebruikt als scheldwoord.[ Een logische verklaring ligt in het feit dat er vroeger veel muggen in Haarlem waren. Als alternatieve verklaringen worden het muggenziften van de Haarlemmers genoemd en een sage over een heks die de inwoners van de stad dreigde te veranderen in muggen als ze niet naar haar zouden luisteren . In de Vroegmoderne Tijd stond Haarlem bekend als de schildersstad. Dankzij zijn ligging in het noorden van de Bollenstreek heeft de stad tegenwoordig ook de reputatie de Bloemenstad te zijn. Tijdens het carnaval heet de stad Muggendonk.
Middeleeuwen
In de 10e eeuw komt Haarlem voor het eerst voor in literaire bronnen. In de bron wordt de plaats vermeld onder de naam 'Haralem'. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat er 1500 jaar voor onze jaartelling al sprake was van bewoning in de omgeving van het Spaarne. De plaats ontstond als geestnederzetting op een strandwal, waarover een landweg liep die het noorden van Holland met het zuiden verbond. De stad werd de zetel van de graven van Holland en in 1245 verleende Graaf Willem II Haarlem stadsrechten. Door de gunstige ligging aan het Spaarne en door de hierboven genoemde verbindingsweg kon de stad zich snel ontwikkelen. De economie van de stad draaide in de 13e en 14e eeuw vooral op het brouwen van bier, scheepsbouw en lakennijverheid. In de 15e eeuw liep de economie terug. Dit was mede te wijten aan de onlusten in die periode in Holland en West-Friesland.
Vroegmoderne tijd
In 1572 koos Haarlem in de Tachtigjarige Oorlog partij voor de opstandelingen van Willem van Oranje en tegen de Spaanse koning. Aan het eind van dat jaar begon, onder leiding van Don Fadrique Álvarez de Toledo, de belegering van de stad door de Spanjaarden en in juni 1573 gaf de stad zich over, na vrijwel uitgehongerd te zijn. 700 verdedigers werden onthoofd. In 1576 vond in Haarlem een grote stadsbrand plaats. In 1577 vertrokken de Spanjaarden en kwam de stad weer aan de zijde van Willem van Oranje. Haarlem had als katholieke stad zwaar te lijden onder de reformatie. In het Akkoord van Veere, dat in datzelfde jaar werd gesloten, werden de gelijke rechten tussen katholieken en protestanten vastgesteld. Daarmee was Haarlem de enige Hollandse stad waar in die tijd godsdienstvrede was. In juni 1578 bestormden protestanten de toen nog katholieke Grote Kerk op de Grote Markt. Ze plunderden de kerk en doodden de priester. Ook de kloosters werden daarna geplunderd en deels vernield, bedoeld als opstand. In 1581 werd het Akkoord van Veere beëindigd. Vanaf die tijd was in Haarlem nog maar één godsdienst toegestaan: de gereformeerde. Het katholieke leven ging ondergronds: in schuilkerken, zoals de Oude Katholieke Kerk van St. Anna en Maria aan de Bakenessergracht, bleven de katholieken in het geheim bijeenkomen. Nadat de rust was teruggekeerd zagen veel Vlamingen en Fransen hun kans en trokken naar Haarlem. Zij bezorgden de Haarlemse linnennijverheid een nieuwe bloeiperiode. De schilder Frans Hals was een zoon van één van deze Vlaamse immigranten. De stad kende na 1577 een periode van enorme bloei. Het aantal inwoners groeide binnen 50 jaar van 18.000 naar 40.000, wat Haarlem tot één van de grootste steden van Holland maakte. Het werd de meest Vlaamse stad van Nederland . Aan het einde van de 17e eeuw was het aantal inwoners van de stad gegroeid tot 55.000
Moderne tijd
Na 1680 ging het zowel in Leiden als in Haarlem slecht met de textielnijverheid. Het aantal inwoners van Haarlem daalde in 1815 tot onder de 20.000. In 1853 werd het bisdom Haarlem gesticht en tussen 1895 en 1930 werd aan de toenmalige rand van de stad een nieuwe kathedraal gebouwd. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw begon de economie van de stad weer op te krabbelen. Er ontstonden nieuwe industrieën, waaronder de rijtuigen- en spoorwagenfabriek Beijnes, de machinefabriek van Figee en de drukkerij van Joh. Enschedé.
Sinds 2000 wordt er in Haarlem gewerkt aan een aantal grootschalige bouwprojecten, zoals het project van de Mariastichting, het nieuwbouwplan Raaks en het masterplan Spoorzone
Stadsdelen
Het stadscentrum van Haarlem, 12.000 inwoners, bestaat uit de historische binnenstad en de buurt tussen het station en de Nieuwe Gracht. De historische binnenstad, die omringd is door grachten en singels, wordt gekenmerkt door vele oude straatjes en monumenten. In het hart van de binnenstad ligt de Grote Markt waaraan enkele bijzondere historische gebouwen staan waaronder het stadhuis, de Vleeshal en de Grote of St. Bavokerk. De skyline van de binnenstad wordt gedomineerd door deze enorme kerk met zijn bijna 80 meter hoge toren. Veel bekende musici waaronder Mozart hebben op het wereldberoemde Müllerorgel in de kerk gespeeld. De derde versie van het eerste Nederlandse vliegtuig, de Spin 3 van Anthony Fokker, vloog op een vlucht boven de Haarlemse binnenstad en rond de St. Bavokerk ter gelegenheid van Koninginnedag in 1911.

Op de Grote Markt is twee keer per week markt en door het jaar heen vinden er verschillende evenementen plaats waaronder de jaarlijkse kermis. Vanaf de Grote Markt lopen in drie richtingen belangrijke winkelstraten namelijk de Grote Houtstraat, de Barteljorisstraat en de Zijlstraat. In het historisch centrum bevindt zich een aantal kleine karakteristieke winkelstraatjes, zoals de Warmoesstraat, de Schagchelstraat en de Kleine Houtstraat. De rivier het Spaarne scheidt de binnenstad in twee delen. Ten westen van de rivier ligt het grootste deel van de binnenstad. Ten oosten het deel dat ook wel de Spaarnwouderbuurt wordt genoemd. In dit deel is onder andere de enige overgebleven stadspoort van Haarlem te vinden : de Spaarnwouder- of Amsterdamse Poort. Ook bevinden zich hier de molen De Adriaan en Koepelgevangenis. Beide oevers van het Spaarne worden door twee monumentale draaibruggen, een klein ophaalbruggetje genaamd de Gravestenenbrug en een moderne ophaalbrug met elkaar verbonden. Deze laatste brug, die in de volksmond de ‘Verfroller’ wordt genoemd, heet officieel de Lange Brug. Veel van de gebouwen in de binnenstad stammen uit de 16e, 17e, 18e en 19e eeuw. Er is echter ook veel moderne architectuur te vinden, zoals de Toneelschuur en de nieuwbouw rond de Appelaar. De buurt tussen de Nieuwe Gracht en het station, de Stationbuurt, werd gebouwd in de tweede helft 19e eeuw. Langs de Nieuwe Gracht staan veel grote patriciërswoningen. In de jaren 60 en 70 van de 19e eeuw kwamen de villa’s aan het Kenaupark en het Ripperdapark en op de Bolwerken tot stand. Het ontwerp van deze villaparken is van de hand van de Haarlemse (tuin)architect Louis Paul Zocher. In 1908 kwam het nieuwe station aan het Stationsplein tot stand. De architectuur van het stationsgebouw is in Jugendstil, het station is een ontwerp van Dirk Margadant.
Zuid-West
Dit stadsdeel, dat bestaat uit de wijken ten zuiden en ten westen van de Haarlemse binnenstad heeft ongeveer 32.000 inwoners. Ten zuiden van het centrum ligt de Haarlemmerhout. Aan dit stadspark ligt het 18e-eeuwse neoclassicistische Paviljoen Welgelegen, dat thans deel uitmaakt van het provinciehuis van Noord-Holland. Welgelegen werd gebouwd door bankier Henry Hope en werd tijdens de Franse tijd bewoond door Lodewijk Napoleon. Rondom het park liggen de Koninginnebuurt en Den Hout, de duurste buurten van de stad. Veel van de vroeg-20e-eeuwse villa’s zijn nu in gebruik als kantoorpand. Ingeklemd tussen het centrum, het Spaarne en de Haarlemmerhout ligt het Rozenprieel, een laat-19e-eeuwse arbeidersbuurt. Veel van de oude woningen in de buurt zijn gedurende de laatste decennia gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Ten westen van het centrum ligt een andere laat-19e-eeuwse arbeiderswijk, de Leidsebuurt. In deze buurt, die tussen de Leidsevaart en de spoorbaan naar Leiden in ligt, staat nog een groot deel van de oorspronkelijke verbouwing overeind. Ten zuiden van deze buurt werd eind 19e eeuw begonnen met de bouw van de Kathedraal St. Bavo. Ten westen van de spoorbaan ligt het uit 1927 daterende openluchtzwembad de Houtvaart. Tijdens de Olympische Zomerspelen van 1928 die in Amsterdam werden gehouden, trainde hier de Amerikaanse zwemploeg. Aan de westrand van Haarlem ligt het aan de duinen grenzende Westelijk Tuinbouwgebied, één van de weinige landbouwgronden binnen de gemeente. De Westelijke Randweg vormt een scheiding tussen stad en land. Midden in dit tuinbouwgebied ligt het tuindorp Ramplaankwartier. In het zuidwestelijkste puntje van Haarlem staat Haarlem-Hoog, één van de eerste en hoogste flatgebouwen van de stad. Het is één van de weinige flats in dit stadsdeel dat vooral wordt gedomineerd door eengezinswoningen.
Oost
In dit oostelijke stadsdeel met ruim 20.000 inwoners bevinden zich een aantal arbeidersbuurten. Ze zijn gebouwd tijdens de eerste helft van de 20e eeuw. Vanwege de vochtige grond hebben veel huizen hier, die op houten palen zijn gefundeerd, last van palenpest. In dit deel van de stad bevond zich vroeger ook het slachthuis. Rond 1960 is ten oosten van de arbeidersbuurten Parkwijk gebouwd, een buurt die wordt gekenmerkt door flats en seriebebouwing. De laatste grote uitbreiding vormde de buurt Zuiderpolder, die gebouwd is in de jaren 90 van de 20e eeuw. Op de grens van Haarlem-Oost en het centrum bevindt zich de karakteristieke Koepelgevangenis. Ten noorden van de Amsterdamse Vaart ligt het industriegebied Waarderpolder. Dit gebied huisvest veelal detail- en groothandelsbedrijven, bedrijven uit de bouwnijverheid en lichte industrie. De oostoever van het Noorder Buiten Spaarne, zoals het Spaarne ten noorden van de binnenstad heet, wordt gekenmerkt door oude veelal monumentale fabrieksgebouwen en loodsen. Voorbeelden zijn de Lichtfabriek, het vroegere Energiebedrijf Haarlem, de gebouwen van de voormalige Drostefabriek en de enorme bedrijfshal van Figee, die thans is verbouwd tot een bedrijfsgebouw met bedrijfsruimten en lofts. Aan de oostkant van de Waarderpolder bevindt zich het hoogste bouwwerk van Haarlem de 149 meter hoge KPN Toren.
Noord
Dit stadsdeel met ruim 51.000 inwoners behoorde tot 1927 voor het grootste gedeelte tot de gemeente Schoten. Het gebied net ten noorden van het station was al in 1884 geannexeerd. Hier verrezen in snel tempo de Frans Halsbuurt en Kleverparkbuurt. In 1882 werd begonnen met de bouw van de Ripperdakazerne. Na de annexatie van Schoten is de voormalige gemeente binnen 25 jaar bijna helemaal volgebouwd. Er staan veelal eengezinswoningen uit de jaren 30, '40 en '50 van de 20e eeuw. Hier zijn ook de stadskweektuinen van Huis ter Kleef en drie grote begraafplaatsen te vinden. In Haarlem-Noord bevinden zich enkele belangrijke sportaccommodaties. In Haarlem-Noord bevindt zich tevens de kleinste officiële dierentuin van Nederland: Stichting Artisklas Haarlem.
Bekende bouwwerken

Grote of Sint-Bavokerk.
het Hofje van Bakenes

Haarlem is de zesde monumentenstad van Nederland. De stad telt 1149 rijksmonumenten. Daarnaast telt de stad zo’n 80 gemeentelijke monumenten , zoals de Grote of Sint-Bavokerk, het Stadhuis en de Vleeshal. De Grote Markt ligt centraal in de oude binnenstad van Haarlem en wordt gedomineerd door de Sint-Bavokerk. Aan de westzijde bevindt zich het stadhuis, een rechthoekig gebouw met kantelen en een toren. Op de plaats waar het stadhuis is gebouwd stond vroeger een jachtslot van de Graven van Holland. De Hoofdwacht, eveneens gelegen aan de Grote Markt, is gebouwd in de 13e eeuw en daarmee één van de oudste monumenten in de stad. De Vleeshal en Vishal zijn twee gebouwen waarin vroeger, zoals de naam al zegt, vlees en vis werden verkocht. Naast de Vleeshal ligt de Verweyhal, in de 19e eeuw gebouwd als herensociëteit. Andere bekende straten in de stad zijn de Botermarkt, Nieuwe Gracht, Gedempte Oude Gracht en de Jansstraat. De Barteljorisstraat, de Grote Houtstraat en de Zijlweg komen voor in het bordspel Monopoly. Van de kerken in Haarlem zijn de Grote of Sint-Bavokerk, gebouwd tussen 1370 en 1520 en de Kathedrale Basiliek Sint Bavo, gebouwd in 1930, de bekendste twee. Aangezien beide kerken de heiligennaam 'Bavo' dragen, worden ze ook wel Oude en Nieuwe Baaf genoemd. Aan de Jansstraat ligt de Janskerk, met aangrenzend een klooster dat tegenwoordig het Noord-Hollands Archief huisvest. De Groenmarktkerk is de op één na oudste katholiek gebleven kerk in Haarlem. Eveneens in het centrum van de stad bevindt zich de Bakenesserkerk, die opvalt door zijn witte toren die lijkt op die van de Sint-Bavokerk. Haarlem telt 22 hofjes. In de 17e eeuw waren er meer dan 40, maar in de 18e en 19e eeuw is er veel verdwenen. Ook het oudste hofje van Nederland is in Haarlem, het Hofje van Bakenes uit 1395.

Aan het Spaarne ligt ook het Teylers Museum alsook de Waag die zich op de hoek bevindt van de Damstraat. In laatstgenoemde straat is ook de Haarlemse rechtbank gevestigd. De Spaarnwouder- of Amsterdamse Poort is gebouwd in 1355 en is de enige nog overgebleven stadspoort van de twaalf die de stad in totaal gekend heeft. De Koepelgevangenis werd gebouwd tussen 1899 en 1901 en is nog altijd in gebruik. Het is één van de drie koepelgevangenissen in Nederland . Er zijn in Haarlem ook exemplaren van moderne architectuur te vinden. Een voorbeeld daarvan is de Toneelschuur, die functioneert als theater en filmhuis en in 2003 werd gebouwd naar een ontwerp van Joost Swarte. Naast de Toneelschuur bevindt zich de Nieuwe Philharmonie, die aan het begin van de twintigste eeuw is gerenoveerd. Het Gerechtsgebouw Haarlem, het Patronaat en Stadsschouwburg zijn eveneens in moderne stijl opgetrokken. Buiten het centrum bevinden zich onder andere de Ripperda Kazerne, Huis ter Kleef en het Paviljoen Welgelegen. In de nabije omgeving kunnen meerdere forten en kastelen worden bezichtigd. Een hiervan is de Ruïne van Brederode, liggend in Santpoort-Zuid. Vroeger stond daar Kasteel Brederode, gesticht door Willem van Brederode in de tweede helft van de 13e eeuw. Een ander voormalig kasteel is het Slot Heemstede te Heemstede, dat tegenwoordig een landgoed met de naam Het Oude Slot is. Landgoed Elswout in Overveen is een landgoed in Franse stijl dat een paar weilanden, een stuk bos en een groot landhuis omvat. Gemaal De Cruquius in Cruquius, beide vernoemd naar Nicolaus Cruquius, is gebouwd in 1849 en is één van de drie gemalen die het Haarlemmermeer hebben drooggelegd. Van de 13e tot en met de 17e eeuw was Haarlem een belangrijke textielstad. In de stad zijn gedurende vier eeuwen vooral laken, linnen en wol geproduceerd. Ook was gedurende de middeleeuwen het brouwen van bier één van de belangrijkste economieën in de stad.

Het water uit het Spaarne werd hiervoor gebruikt. Maar nadat het water uit de rivier te vervuild werd, is er een vaart gegraven die Haarlem met de duinen moest verbinden. Na de industriële revolutie van de 19e eeuw werd Haarlem een echte industriestad. Verschillende bedrijven vestigden zich in de stad en langs het Spaarne. Deze rivier vormde samen met de in de 19e eeuw aangelegde spoorverbindingen met Amsterdam en Leiden de belangrijkste verbindingen met de rest van westelijk Nederland. De fabriek van J.J. Beijnes fabriceerde van oorsprong rijtuigen en trams en is later onder de naam Koninklijke Fabriek van Rijtuigen en Spoorwagen ook treinstellen gaan produceren. De in 1838 opgerichte fabriek verhuisde in 1950 naar Beverwijk . De aan het Spaarne gevestigde fabriek van Hendrik Figee begon als kistenfabriek en groeide uit tot een producent van hefkranen, heimachines en baggermolens. Haarlem kreeg internationale reputatie op het gebied van grafische industrie dankzij de drukkerij van Joh. Enschedé. In 1890 werd in Haarlem het chocoladebedrijf Droste opgericht. Het bedrijf vestigde zich aan het Spaarne. Het bedrijf is tegenwoordig gevestigd in Vaassen. Tegenwoordig zijn er enkele farmaceutische bedrijven en bouwnijverheidsbedrijven in Haarlem gevestigd. Ook is de drukkerij Joh. Enschedé nog steeds in de stad gevestigd. Verder bevinden er zich nog vele andere commerciële bedrijven in de stad, vooral bedrijven uit de detail- en groothandel. Ook kent Haarlem een groot aantal bedrijven die zijn gespecialiseerd in de zakelijke dienstverlening.

Overgenomen uit Wikipedia

Geschiedenis en profiel van de Kamer

In deze nieuwe reeks brengen wij info over hedendaags actieve Kamers , hun geschiedenis en hun huidige werking

Koninlijke aloude Rederijkerskamer St. Barbara, Aalst

Geschiedenis.
Zonder in detail te treden (daarvoor kan u altijd terecht op onze website), kunnen we het eeuwenoude verhaal van onze Kamer samenvatten in drie grote mijlpalen: Eerste mijlpaal is 1540, het stichtingsjaar van de Rederijkerskamer Sint-Barbara. De Kamer kende nadien een bewogen geschiedenis met ups in periode van vrede, en downs in periodes van oorlog en bezetting. Na de Franse Revolutie werden alle Rederijkerskamers verboden, en werden de eigendommen van onze Kamer aangeslagen en openbaar verkocht De Kamer is dan nog ondergronds blijven bestaan, tot in 1846, waarna het volledig stil werd rondom haar. Tweede mijlpaal is de oprichting van de toneelvereniging Arbeid en Kunst in 1909. De op dat ogenblik zuiver christelijke vereniging was een typisch product van de concurrentieslag tussen de klassieke grote zuilen, die vanuit een volksopvoedend streven ook op het vlak van cultuur geleverd werd: ‘de gewone man’ in contact brengen met kunst en cultuur ‘van niveau’. En tenslotte is er de derde mijlpaal in 1959, het ogenblik waar de toneelvereniging Arbeid en Kunst van de Soevereine Hoofdkamer De Fonteine in Gent de machtiging ontvangt om de tradities en het verleden van de Rederijkerskamer Sint-Barbara over te nemen en verder te zetten. Vanaf dan loopt de geschiedenis van beide verenigingen samen.
Profiel
Het profiel van onze Kamer is logischerwijze strikt verbonden met deze mijlpalen: Gedurende de eerste eeuwen van haar bestaan was Sint-Barbara, net als alle andere Rederijkerskamers, een gilde of broederschap die zich bezig hield met taal in al haar facetten, dwz : welsprekendheid, toneel, literatuur, dichtkunst, enz .. Die kunsten werden dikwijls aangewend om onderhuids stevige kritiek te leveren op een zoveelste buitenlandse bezetter of op de lokale gezagdragers en de Kerk (ziedaar overigens ook de reden waarom de Rederijkerij vlak na de Franse Revolutie uiteindelijk verboden werd : de bezetters snoerden de critici simpelweg de mond). Tussen 1909 en 1959 functioneerde Arbeid en Kunst als een pure patronaatsvereniging en bestonden haar activiteiten vooral uit het brengen van toneel en operettes.

Met de herstichting van de Kamer in 1959 is er weliswaar sprake van een kruisbestuiving en krijgen de aloude Rederijkerstradities rond taal in de brede zin van het woord (poëzie, spelen met taal, etc..) weer meer ruimte, maar de hoofdactiviteit blijft tot op heden heel nadrukkelijk op theater liggen.

Vandaag profileert onze Kamer zich dus vooral als een theatergezelschap. Elk seizoen brengen we drie tot vier volwaardige theaterproducties, waarvan het grootste deel in de ‘Studio’, sedert 20 jaar onze eigen polyvalente theaterruimte en het centrum van al onze activiteiten. Ons publiek komt hier graag, omwille van de kleine afstand tussen toeschouwers en acteurs, het intieme en gezellige kader, het makkelijker vinden van een parkeerplek, en het democratisch geprijsde drankje voor of na de voorstelling (ook belangrijk uiteraard). De laatste jaren kiezen we er bewust voor om het spectrum van ons theateraanbod te verbreden, met producties die verrassen en verder gaan dan de veilige grenzen: van muzikale producties tot puur teksttheater, van grote evenementen tot zeer intieme stukken, van monologen tot voorstellingen met zeer grote bezetting, van klassiek theater tot eigen bewerkingen van literatuur, etc.. Theater in al zijn vormen en genres en visies dichter bij het publiek brengen om er dan samen van te genieten, dat is wat we steeds opnieuw beogen.

Theater is teamwerk, dat staat als een paal boven water. Zonder de belangeloze inzet - voor en achter de schermen - van vele gemotiveerde medewerkers en creatievelingen kan een vereniging als de onze onmogelijk functioneren.
Elke productie is het resultaat van de noeste arbeid van een enthousiaste, veelkleurige bende in een goed geolied raderwerk. Allemaal samen onder het motto: ‘één voor allen, allen voor één’. Een proces van enkele jaren, vanaf de zoektocht naar een mooie inspirerende tekst tot aan het applaus van de laatste voorstelling en alle mogelijke inspanningen daartussenin.
Een zuiver gezamenlijke realisatie dus, niet alleen van de gezichten op de scène, maar van een hele groep. Met veel liefde en goesting gemaakt, uit pure liefhebberij. En als het publiek tevreden is, of zelfs enthousiast, dan is dat de mooiste beloning voor elk van ons: het zout op onze patatten, zoals we dat allang zeggen. Meer moet dat echt niet zijn.


Thierry Hermans
Deken Theater Barbara