Terug naar index
Ons Camers và Rhetorike
Contactadres en verantwoordelijke uitgever: Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.
-
Emiel Francois
Louis Callebautstraat 50
B 9320 Nieuwerkerken,
e-mailadres : emiel.francois@skynet.be
website : www.rederijkers.org
23 ste jaargang nr 1 januari–februari-maart 2010
In dit nummer...
Woordje van de voorzitter
Beste vrienden Rederijkers,
Bij de aanvang van deze 23ste jaargang doek ik nogmaals een
beroep op de aangesloten Kamers om ons iets te vertellen over
hun Kamergeschiedenis.
Tot op heden bleven mijn oproepen zonder resultaat.
De
samenwerking met de Hasseltse kamer belast met de
organisatie van het komend congres verloopt vlot.
In de komende weken mogen jullie een tweede nieuwsbrief
verwachten.
Ook de voorbereiding van het congres 2011 vraagt onze volle
aandacht.
Voor dit jaar wordt er ook een workshop “ jeugdwerking”
voorzien.
Ten gepaste tijde zal ook hierover gecommuniceerd worden.
Ook vragen wij aandacht voor die Kamers die hun lidmaatschaps-
bijdrage nog moeten overmaken.
Dit is een van de weinige financiële middelen waarover wij
beschikken om onze Verbondswerking te kunnen behouden.
Alvast dank voor diegenen die op onze eerste vraag onmiddellijk
reageerden.
Met vriendelijke rederijkersgroet,
Emiel François
Voorzitter
Mirakels !
Uit de jaarzang van Jacobskamer Vreugdendal
Over geschiedenis
Een eerste zang na honderd jaar of daaromtrent
U zingt hier toe de factor van deez’ vreuchdentent.
Vooral hier om nog eens te herhalen
Wat te vermelden, te vertalen
Uit de afgelopen jaren
Toen nog zinder chroniquer
Van al hetgeen hier te verklaren
Uitsprong boven dagelijkse sleur :
Zo werd door één oplettend lid
Mij zachtkens aangepraat
Hoe ooit en met veel pit
Het nieuwe jaar in advocaat
Gedoopt werd met veel vreugde
Z’n ogen glommen toen ’t hem heugde
En dan die keer op de Buisse heide
Waar ieder zich toen kon verblijden
Over ’t lied van Boerke Naas
En over Henriette Roland Holsdt
Die als bewoonster werd gepolst
Over al haar wedervaren
En werd gelachen zonder bedaren
En regelmatig uit ’t verleden
Was daar een onnavolgbaar optreden
Van Jacob met zijn hoge hoed
En Hoogendorp,die vriend, zo goed
Zo speelden zij alsof een lustrum werd gevierd
Het tweede, gaf mijn bron mij aan
Het heel feest werd zo bestierd
Alsof de Jacobijnen kort nog maar bestaan
En niemand nog van toekomst weet
En zo mijn lezer,luisteraars, gleed
Jaar na jaar zonder een schrijver van het geschied
En werkten hersens als vergiet
Waar tussendoor al deez’ verhalen
Dreigden in de vergetelheid te dwalen
Vlaamse toneelwedstrijden
op het eind van de achttiende
en het begin van de negentiende eeuw (11)
Freddy Van Besien
In deze bijdrage besteden we aandacht aan wedstrijden
aangekondigd voor 1797 en 1798 door gezelschappen uit
Wetteren, Gent, Tielt, Zeveneken, Maldegem en Aalst.
1797: wedstrijd te Wetteren, georganiseerd
door Nooit volleerd
Deze wedstrijd werd aangekondigd in de Gazette van Gend van
donderdag 26 januari 1797: er is een opgelegd treurspel en een
blij-of zangspel naar keuze. De loting heeft plaats op 26 februari
1797 in de herberg 'De Rooze' op de Markt van Wetteren. De
wedstrijd begint op de eerste zondag van augustus van hetzelfde
jaar. Er zijn vier prijzen voor het treurspel (resp. 125, 75, 40 en 25
gulden) en twee voor het nastuk (resp. 50 en 20 gulden). Er is ook
een prijs voor de verstafgelegene deelnemer (16 gulden). Het
bericht is ondertekend door de griffier J. Herreman. Broeckaert
(1862, p. 169) geeft een deel van de tekst van de berijmde
uitnodiging die naar de kamers werd gestuurd.
Het opgelegde stuk was "Gabrielle van Vergy", treurspel in vijf
bedrijven van de Gentse Fonteinist Van Renterghem in een
bewerking van P.L. Buyrette de Belloy en speciaal bij de Gentse
drukker P.A. Kimp uitgegeven (cf. de aankondiging in de Gazette
van Gend van 13 maart 1797).
De lottrekking gaf de volgende negen deelnemers en
opvoeringdata (cf. Broeckaert 1862, pp. 169-170; De Vlaminck
1862, p. 186):
- Lebbeke: De dolende Schapen (6 augustus 1797)
Dendermonde: Vreedzame Leerlingen (13 augustus)
Wichelen: 't Is iver die ons leyd (15 augustus)
Laarne: Leerzaem en Deugdzaem (20 augustus)
Gent: De Fonteynisten (27 augustus)
Aalst: Iverzuchtig (3 september)
Zottegem: De Kruysbroeders (4 september)
Zele: Leerzugtige herten (8 september)
Serskamp: Geen baetzucht tot de winst, Maer iver tot de kunst (17
september)
In een argument waarin de wedstrijd wordt aangekondigd, gedrukt
te Gent bij Vander Schueren (cf. De Muynck 1939, p. 107)
treffen we slechts zeven deelnemers aan: Wichelen en Laarne
trokken zich blijkbaar terug. We vinden er ook dat de wedstrijd
plaats had in de "groote kamer" van Karel de Keupel in "de
Rooze" op de Markt, telkens om 16 uur.
De uitslag is bekend dank zij een artikel in de Gazette van Gend
(25 en 28 september 1797) waarin de prijsuitreiking van zondag 1
oktober 1797 wordt aangekondigd. De eerste prijs voor het
treurspel werd gewonnen door Zottegem, de tweede door de
Fonteine uit Gent, de derde door Serskamp. De eerste prijs voor
het nastuk werd gewonnen door de Fonteine, de tweede door
Lebbeke. Ter gelegenheid van de prijsuitreiking zullen de
bekroonde acteurs samen het "stuk van eere" opvoeren als volgt:
-
Faiël: J. Van Hersele (Zottegem)
Gabriëlle van Vergy: J.B. de Pierre (Aalst)
Raoul van Coucy: J. Van Loo (Gent)
Alberyk: M. Van Hersele (Zottegem)
Monlak: Pieter Lorio (Gent)
Isaure: R. de Winter (Serskamp)
Nadien was het de beurt aan het bekroonde naspel, door de
Fonteine, met "De kuyper", een zangspel in één bedrijf van
Audinot, waarschijnlijk in de vertaling van Neyts. Dit alles werd
gevolgd door "een luysterlyk bal".
Enkele auteurs (Broeckaert 1862, pp. 168-69; Vander Straeten
1881, p. 250) schrijven dat Nooit volleerd ook in 1793 een wed-
strijd organiseerde met hetzelfde opgelegde stuk en met dezelfde
uitslag. Dit is ongetwijfeld een verwarring met de wedstrijd van
1797. Er is niets bekend over een wedstrijd te Wetteren in 1793.
Bronnen:
Broeckaert, J., Geschiedenis van Wetteren, Gent, L. Hebbelynck,
1862
De Muynck, P., "Rederijkkamers in Vlaanderen. Inlichtingen
daarover uit de Boekerij en het Museum der stad Audenaerde"
Annalen van den Oudheid-en Geschiedkundigen Kring van
Audenaerde 9 (2-4), 1939, 61-111
De Vlaminck, A.L., Jaerboeken der Aloude Kamer van Rhetorika,
Het Roosjen, onder kenspreuk Ghebloeyt int Wilde, te Thielt,
Gent, H. Hoste, 1862.
Gazette van Gend
Vander Straeten, E., Le théatre villageois en Flandre, deel 2,
(Bruxelles, 1881)
1797: wedstrijd te Gent, aangekondigd
door Jong en Leerzuchtig
Dit Gentse gezelschap kondigde een wedstrijd aan in de Gazette
van Gend van 15 december 1796 en herhaalde dit bericht nog
enkele keren in januari en in maart 1797. Deelnemers werden
uitgenodigd voor de loting op 12 maart 1797 om 10 uur in de herberg
"de bonne aventure" in de Akkerstraat, waar ook de voorstellingen
zouden plaats hebben vanaf 29 oktober 1797. Er zou
nog worden bekend gemaakt wat het opgelegde toneel-of
treurspel zou zijn; het zang-of blijspel was naar keuze. Er waren
vier geldprijzen voorzien voor het toneel-of treurspel en twee
geldprijzen voor het blij-of zangspel. Voorts waren er nog twee
gedenkpenningen voor de acteurs die het best hun rol zouden
vertolken. Als bestuursleden van Jong en Leerzuchtig tekenen
Jan Minne (Veldstraat) en J. van Loo als griffier.
Er is verder niets over deze wedstrijd bekend.
Waarschijnlijk heeft hij niet plaatsgehad.
Bron:
Gazette van Gend
1797: wedstrijd te Tielt, georganiseerd
door Snoeyd eer 't bloeyt
Een aankondiging voor deze wedstrijd verscheen in de Gazette
van Gend van 24 juli, 31 juli en 3 augustus 1797. Belangstellende
kamers worden uitgenodigd op de loting op 6 augustus 1797 in de
herberg 'den franschen Schild' op de markt van Tielt. De eerste
opvoering is voorzien op 15 oktober 1797. Er zijn vier prijzen
voor het toneel-of treurspel, dat nog zal worden meegedeeld
(resp. 100, 79, 50 en 30 gulden), en twee prijzen voor het blij-of
zangspel naar keuze (resp. 30 en 20 gulden), alsook
gedenkpenningen voor de beste vertolking van elk van de
sprekende rollen in het treurspel. De verantwoordelijke van het
bestuur is Charles Geeraert, wonende in de Kortrijkstraat te Tielt.
Op de dag van de loting waren echter te weinig kamers aanwezig.
In een bericht in de Gazette van Gend van 21 augustus 1797 laat
de Tieltse kamer weten dat een nieuwe loting zal plaats hebben op
27 augustus en dat ook de datum van het eerste optreden wordt
uitgesteld tot 12 november 1797.
De Vlaminck (1862) maakt van deze wedstrijd geen gewag. Toch
kan volgens Huyghebaert (1987, p. 120) aan de hand van
archiefdocumenten worden aangetoond dat de wedstrijd plaatshad
en dat enkele afgescheurde leden van de Roeselaarse kamer de
zeegbare Herten er aan deelnamen. Ze voerden "Mérope"
(Voltaire) op en wonnen een prijs. Over andere deelnemers is
niets bekend.
Bronnen:
De Vlaminck, A.L., Jaerboeken der Aloude Kamer van Rhetorika,
Het Roosjen, onder kenspreuk Ghebloeyt int Wilde, te Thielt,
Gent, H. Hoste, 1862.
Gazette van Gend
Huyghebaert, J., Oud en nieuw toneel in het Graafschap
Vlaanderen: 1750-1815, Brussel Facultés universitaires Saint-
Louis, 1987 (= Cahier nr. 1 van het Studiecentrum 18de-eeuwse
Zuidnederlandse Letterkunde)
1798: wedstrijd te Zeveneken, georganiseerd
door de Yveraers der Tooneel-Kunde
De aankondiging en het reglement van deze wedstrijd vinden we
in de Gazette van Gend van 29 januari 1798. De loting had plaats
op 11 februari 1798 en de eerste opvoering was voorzien op 13
mei 1798 in hun schouwburg in "de dry Ringen". Er zijn drie
prijzen voor het treurspel (resp. 75, 50 en 36 gulden) en twee
prijzen voor het nastuk (resp. 30 en 24 gulden), alsook een voor
de verstafgelegene vereniging en een gedenkpenning voor de
beste vertolking van elke rol. Er is een inleg van 10 gulden.
In de Gazette van Gend van 5 maart 1798 vernemen we dat het
opgelegde treurspel bestaat in "den profeet Mahomet" van
Voltaire, dat bij J.F. vander Schueren te Gent speciaal is herdrukt.
Verdere informatie is beperkt. In de Gazette van Gend van 12 juli
1798 lezen we dat tien kamers aan de wedstrijd deelnamen en dat
de eerste prijs van het treurspel, zowel als die van het blijspel is
gewonnen door de Fonteine uit Gent. Het door hen opgevoerde
blijspel was "den Huwelyken Staet". Op 15 juli werden de prijzen
uitgedeeld en werd het stuk van eer opgevoerd.
Bronnen:
Gazette van Gend
1798: wedstrijd te Maldegem, aangekondigd
door Geeft elk dat hem toekomt
Deze wedstrijd werd aangekondigd in de Gazette van Gend van
18 en 25 januari 1798: de loting is voorzien op 25 februari 1798
en de wedstrijd zou beginnen op 13 mei. In hetzelfde blad volgt
nog een bericht op 8 maart 1798 waarin wordt meegedeeld dat er
nog twee openstaande speeldata waren en dat inschrijven nog
mogelijk was tot 11 maart.
Er is over deze wedstrijd verder niets bekend.
Bronnen:
Gazette van Gend
1798: wedstrijd te Aalst
Het is niet helemaal duidelijk welke kamer deze wedstrijd
organiseerde. Volgens De Potter & Broeckaert (1875, p. 239-40)
en D'Hondt (1908, pp. 81-82) ging het over een kamer met
kenspreuk Concordia res parvae crescunt. Volgens Kieckens &
Uyttersprot (1984, p.14) ging het echter over een nieuwe
vereniging, opgericht in 1795, bestaande uit oud-Catharinisten,
onder de naam van Association Dramatique.
Volgens De Potter & Broeckaert (1875, p. 239) was er geen
opgelegd treurspel, maar moest men een stuk spelen dat de
vaderlandsliefde opwekte.
Een aankondiging van de wedstrijd is niet beschikbaar. Wel
vinden we een bericht in de Gazette van Gend van 16 Prairial VI
(4 juni 1798) waarin wordt gemeld dat de loting de dag voordien
heeft plaatsgehad te Aalst, maar dat er nog vier loten van de tien
open staan. De organiserende vereniging noemt zich in dit bericht
het "Konst-Genootschap van Rhetorica binnen de commune van
Aelst".
We weten ook dat de Fonteine uit Gent op 30 september 1798
deelnam met het treurspel "Brutus" van Voltaire in een bewerking
van de Nederlandse schrijver Sybrand Feitama (cf. Gazette van
Gend van 23 Fructidor VI en 28 Nivose VII).
Volgens Kieckens & Uyttersprot (1984, p. 14) behaalde de
Fonteine de eerste prijs en behaalden de Zuigelingen van Polus uit
Zottegem de tweede prijs met "Mahomet" (Voltaire). De
uitreiking van de medailles had plaats in de "Tempel van de Wet"
(Begijnhofkerk).
Bronnen:
De Potter, F. & J. Broeckaert, Geschiedenis der stad Aalst, deel 2,
Gent, C. Annoot-Braeckman, 1875
D'Hondt, Valery, Geschiedenis van het tooneel te Aalst en
bezonderlijk van de Koninklijke Rederijkkamer De Catharinisten
onder kenspreuk "aMor VInCIt", Aalst, P. Van Schuylenbergh-
Luca, 1908
Kieckens, Luc & Clemens Uyttersprot, De Catharinisten in de
negentiende en de twintigste eeuw, Koninklijke Aloude
Rederijkerskamer De Catharinisten Hoofdkamer van het land van
Aalst, 1984
Gazette van Gend
De rederijkerskamer voor uiterlijke welsprekendheid
gij rederijkers,
beoefenaars van de retorica,
als gast
op perron 3
gekomen met de trein,
voor een literaire dag
in deze brasserie
en naar zeggen,
gebeurt er vandaag
nog heel wat meer.
gij retrozijnen,
u mag vandaag
of wellicht vanavond,
met de zenuwen
in uw keel,
in de rederijkerskamer,
uw vertel-en dichtkunst tonen.
de strijd vangt aan,
wie wint
het hoekse dichtstruweel ?
(Uit de gedichtenbundel ter gelegenheid
van de najaarsborrel bij Jan van Beers)
Geschiedenis van de rederijkerij
(Deel 54 )
In het vorige deel van de Geschiedenis van de Rederijkerij hebben
we de literatuur in de periode van de Hervorming en de Opstand
bekeken met o.m. de geuzenliederen, ‘
Broeder Cornelis’,
‘
Scherpenheuvels Droom’ en de refomatorische spelen.
In dit deel nemen bespreken we o.m. de apostelspelen, de psalmvertalingen,
de souterliedekens en nog een aantal andere genres.
Apostelspelen
Tot hetzelfde repertorium dat vastberaden de officiële kerk
openlijk uitdaagt, behoort meer dan één stuk, dat een gedramatiseerd
hoofdstuk blijkt te zijn uit de 'Handelingen der Apostelen'.
Want naast de evangeliën lijken deze 'Handelingen der Apostelen'
inderdaad een bijzondere bekoring te hebben. Daar leest men hoe
de nieuwe leer met vurige geloofsijver gepredikt werd, hoe de
apostelen vervolging en martelingen trotseerden, hoe dezelfde
machthebbers die Christus ter dood brachten, tegen hen samenspanden
om de verspreiding van de nieuwe leer te beletten. Ze
zien dus overeenkomsten tussen de predikingen van de apostelen
en de actuele verkondiging van de nieuwe evangelische leer, wat
ook hun naaste geestesverwanten, de eerste martelaren van de
Hervorming, doorstaan hebben en wat hen zelf elk ogenblik te
wachten staat. In de vervolgde en gegeselde apostelen herkent
men aldus de 'ketters' van eigen tijd, en in de geestelijken
Cayphas, Annas en andere, de gehate inquisiteurs. Net zoals de
verlossing van Israël voor de opstandelingen later als prototype
zal gelden voor de strijd tegen Spanje, zo wordt het 'Werck der
Apostelen' een beeld van het lijden en strijden van de hervormde
predikers tegen de farizeeërs en schriftgeleerden van hun eigen
tijd, die gesteund worden door het wereldlijke gezag.
Met name verhalen uit het Nieuwe Testament worden, zo blijkt,
geactualiseerd door overeenkomsten te suggereren tussen de wijze
waarop Christus en zijn volgelingen worden behandeld en het lot
dat de hervormingsgezinde christenen van de 16de eeuw ondergaan.
Het verschijnsel doet zich vaak slechts incidenteel voor: een
geboden kans om een parallel aan te wijzen wordt snel benut.
In de “Bekeeringhe Pauli” van ca. 1550, gebaseerd op het
negende hoofdstuk van de Handelingen, wordt uitgebreid
aandacht besteed aan de arrestatie en ondervraging van christenen
en felle kritiek op de “geestelijcke staet” geleverd. Hetzelfde kan
gezegd worden van de drie apostelspelen van Willem van Haecht.
Zijn spelen worden in 1563 en 1564 opgevoerd, en zijn bewerkingen
van Handelingen 16 tot en met 28.
Dwerck
Het meest in het oog springende, misschien omdat het het verst
gaat in de actualisering van stof uit het Nieuwe Testament, is wel
een “
Spel van sinnen op tderde, tvierde ende tvijfde capittel van
dwerck der Apostelen in 22 personagien begrepen“ (voortaan
afgekort als “
Dwerck”), waarin de hoofdstukken drie, vier en vijf
van de Handelingen bewerkt zijn. Volgens velen is “Dwerck” een
kettersproces op de planken, een spel tegen de kettervervolgingen,
dito processen en 'valse' profeten, dit alles in een verkapte vorm,
maar voor iedereen zeer duidelijk. De eerste druk dateert van +/1540.
Verdere herdrukken zullen volgen in 1557, 1592 en 1608.
De taal is Brabants. Door het sterk hervormingsgezinde karakter
ervan wordt het verboden in de plakkaten van 1546 en 1550. Een
drietal delen komt overeen met de drie te behandelen kapittels.
Ongeveer de helft van de speeltekst is weggelegd voor het
optreden van de sinnekens. Maar ook de predikende en wonderdoende
apostelen Petrus en Paulus komen erin voor. Tot driemaal
toe moeten ze voor de raad van priesters en schriftgeleerden, het
Sanhedrin, verschijnen. De reden waarom het spel als
'kettersproces op de planken' gekenschetst wordt, ligt in de wijze
waarop de apostelen ondervraagd worden. De gesprekken van de
sinnekens ‘Valsch Propheet’ en ‘Schoon-ypocrijt’ geven aan het
stuk een fel-polemisch karakter. Ze spelen in het stuk een uiterst
belangrijke rol en klampen zich in hun gesprekken met geweld
vast aan de kerkleraren, waarvan de preken de ondeugden
aantonen, vooral de gierigheid. Satirisch zeer effectief is hun
ironisch commentaar wanneer de 'opperste bisschop'', die ze
zojuist nog allerlei bloedstollende adviezen ten aanzien van de
ketters hebben ingefluisterd, voor hun ogen wordt veranderd in de
antichrist of wanneer ze met ingenomenheid het voltrekken van
een lijfstraf aan de apostelen bijwonen.
In het ganse spel vinden we heel wat uitlatingen over kerk en
religie, waardoor het geheel past in de veelheid van overtuigingen
die in het tweede kwart van de 16de eeuw in onze gewesten
opgang vinden tegenover de officiële opvattingen. Centraal wordt
de Schrift gesteld, die door de 'geleerden, prelaten en monniken'
aan het volk onthouden worden, en bovendien verkeerd uitgelegd,
maar waarin “de gheest” de waarheid aan het gewone volk
openbaart. De nieuwe predikers die in het spel optreden, leren dat
zij “door Christum alleene de salicheyt ontfaen”. Verder zeggen
ze dat de geleerden, “wetent emmer bet, sy heben de Wet int lu-ijf
gheten; sy sijn volleert”, maar de nieuwe sekte bestaat “ruyde
ghesellen” die “noyt a of b leerden in scholen”, en beter in hun
ambacht of hun schip gebleven waren. God is niet zo dom “dat hy
synen gheest tot leeken pent”. Aan die prediking moet volgens de
kerkelijke leiders een einde komen.
De gehate geestelijkheid krijgt er duchtig van langs. Het sinneken
‘Valsch Propheet’ blijkt een pastoor te zijn en wordt beschuldigd,
net zoals zijn collega, de monnik ‘Schoon-ypocrijt’, van wie het
opperkleed gesierd is met deugden, maar waaronder alle zonden
schuilgaan. Zij verkopen “allerhande deuchden”, “uitwendäghe
schijnen”, vasten, waken, en zo verder... , “I. Dat is algemeen
hervormingsgezind. Echt zuiver hervormend is het centraal stellen
van Christus, wiens “name alleene”, volgens Johannes, “den
hemel ontsluyt”.
Samengevat komt “Dwerck” hierop neer. De auteur brengt drie
Israëlieten op scène, die bitter spijt hebben, na de prediking van
Johannes, deelgenomen te hebben aan de moord op Christus. “Het
zijn de schriftgeleerden die ons hebben aangezet!” Als men
voortaan zelfs niet meer op de prelaten kan betrouwen, wie gaat
dan de waarheid verkondigen? Als dan het nieuws de ronde doet
dat de apostelen gearresteerd zijn, wordt meteen de allusie op de
mogelijke arrestatie van de predikers van de Hervorming duidelijk:
“O, God,” zegt een burger, “Mogen we tegenwoordig de
waarheid niet meer verkondigen?” De sinnekens vervolgen met
hun sarcasme: “deze ketters, vissers, wevers en kooplui die voorwenden
zelf de Schrift te bestuderen.” Vóór Cayphas en de
tempelpriesters verschijnen de apostelen, aan wie, op straffe des
doods, men alle prediking verbiedt.”Petrus doet in zijn antwoord
een beroep op Jezus. De apostelen laten zich niet intimideren: ze
zijn bereid om het martelaarschap te ondergaan. De scène eindigt
met een terugkeer van de sinnekens die door hun spotternijen de
menselijke boosaardigheden ontmaskeren.
In de derde en laatste scène, verneemt men dat geestelijken
besloten hebben om de apostelen te laten sterven. De beulen
verheugen zich over de slachtoffers die hun uitgeleverd zullen
worden, terwijl de arme sukkelaars jammeren. Bij de slapende
'Hoge Priester' blazen de duivels / sinnekens de geest van wraak
in. Een verschijnt een doek waarop de draak van de Apocalyps
staat afgebeeld. Maar op het ogenblik dat het lijkt alsof de
Antichrist voortaan de heerser van de wereld zal zijn, komt een
engel op, die de apostelen bevrijdt. Stoutmoedig hernemen ze hun
predikingen en eindigt het stuk met een dankhymne in de vorm
van een refrein.
Ander werk uit de tweede helft van de 16de eeuw
Uit de laatste helft van de 16de eeuw dateren de zogenaamde
Hasseltse "Historiaelspelen". Een 'historiaelspel' behandelt een
onderwerp uit de gewijde of profane geschiedenis. In de Hasseltse
bundel vonden we drie zinnenspelen, drie stukken van Jan Baptist
Houwaert die handelen over een godsdienstig neutraal onderwerp
en zeven zuivere bijbelse spelen. In deze categorie zijn het onder
meer “
Jozua”, voor het eerst gespeeld in 1539, “
Tspel vanden
ontrouwen rentmeester” (1588) en “
Bruer Willeken” dat reeds in
1565 in Hasselt opgevoerd blijkt te zijn.
Eveneens uit deze periode is onder meer het “
Esbatement van die
Lange Truye, een zwingeriste”, een klucht uit een rederijkershandschrift
dat dateert uit het midden van de 16de eeuw. Hierin
scheppen Truye en Bette, twee zwingelaarsters of vlasbraaksters,
op over hun vroegere schoonheid en amoureuze avonturen. Nu
maken ze geen enkele kans meer bij de mannen, ondanks hun
pogingen tot verdoezeling van hun lelijkheid met behulp van
“ghestyfde doecxckins”. Dan komt de schoorsteenveger -in de
literatuur van oudsher een erotisch geladen beroep -Claes
Monthoren. De zwingelaarsters en de schoorsteenveger beginnen
elkaar uit te schelden, hetgeen leidt tot een vechtpartij. Claes is
niet opgewassen tegen de twee feeksen. Hij moet om genade
smeken en beloven nooit meer terug te komen. Vervolgens wil hij
zijn vriend Peeter Knapcruyt een poets bakken en stuurt hem naar
de vrouwen. De dames zien Peeter voor Claes aan, die zijn belofte
verbroken heeft en vallen hem aan. Met moeite weet hij hen
duidelijk te maken hoe de vork aan de steel zit, waarop ze hem
laten gaan. Peeter gaat terug naar Claes. Samen bedenken ze een
plan: Peeter zal zich als boer verkleden en proberen Truye en
Bette te overhalen bij hen te komen 'zwingelen'. Als de zwingelaarsters
aan deze oproep gehoor geven, zullen ze een met roet
besmeurde zak over hun hoofd krijgen, en in het water gegooid
worden. Of ze hun plan ten uitvoer brengen, is niet duidelijk, want
het stuk breekt voortijdig af.
“Een vastenspel van Sinnen hue smenschen geest van tvleesch
die werlt en die duyvel verleyt word”
Een ander spel uit deze periode is “
Een vastenspel van Sinnen hue
smenschen geest van tvleesch die werlt en die duyvel verleyt
word”. De exacte datering ontbreekt, maar het is wellicht van +/1560
aangezien een spel van Cassière in hetzelfde handschrift in
1560 opgevoerd is. Het spel is verdeeld in een vijftal taferelen die
door pauzen gescheiden worden.
In 1889 vestigde G. Kalff in 'Geschiedenis der Nederlandsche
letterkunde van de 16e eeuw’ de aandacht op dit spel dat hij in een
Brussels handschrift had aangetroffen. Door Leendertz werd van
dit spel een afschrift gemaakt, gelukkig, want het originele
handschrift werd in de brand van de Universiteitsbibliotheek te
Leuven in 1940 vernietigd.
In het eerste deel maken we kennis met de drie boze machten die,
terwijl ze over de Geest spreken, plannen beramen om hem te
verleiden. Het zijn respectief 'de Duivel', “een man half duvel half
bedect”, ''t Vleesch', “gecleet ut huers” [Dit is als een hoer], en
'Werrelt' “een mans personage chierlijck”. Dan komt 'Smenschen
gheest' op het toneel, “een man int wit ghecleet als een engel
sonder vloeghele met een bueck in die hant”. Zelfbewust en op
het punt om naar een sermoen te gaan, wordt hij bespied door 'de
Duivel' en ''t Vleesch'. Deze laatste spreekt hem aan, terwijl de
duivel om de hoek toekijkt. Na aanvankelijk verzet wordt ook
'Werrelt' te hulp geroepen, die hem weet te verlokken. 'Smenschen
gheest' geeft toe. 'De duivel' komt helpen en gaat voorop.
In het derde tafereel maken we kennis met twee andere tegenspelers:
'De liefde Gods' en 'Vreese van plaeghen', twee mannen
wiens uiterlijk niet beschreven wordt. Ze zijn in een gesprek over
"Smenschen gheest" verwikkeld, als ze hem zien aankomen. Ze
doen hun best om hem weer op het goede pad te brengen en als
krachtigste middel gebruiken ze een “tooch”, die als volgt
uitvoerig beschreven wordt. (Dit is meteen een mooi voorbeeld
van het een aantal afleveringen geleden behandelde gegeven van
de “tooch”.)
-
"Hier salmen thoonen die draecke van apocalipsis met seven
hoofden daer up sittende een uytwendighe chierlijcke vrouwe
met eenen gulden cop in haer rechte hand verheeven voer haer
voirhooft ghescreven babilo magna desen draeck muet
ruerende ghemaect sijn om te draeyene rontsomme. Item daer
mueten twee stomme personagens in deesen tooch sijn, staende
verwondert seere siende up den draecke en knielende Item
boven die gordijnen salmen schrijven (Apoc. 17): Veni et
ostendam tibi damnationem meretricis. Intussen salmen binnen
speelen musijcke ofte vocaelijck singhen."
Deze toog maakt op de zondenaar een diepe indruk. De bekering
blijft dan ook niet lang uit. Maar voordat wij daarvan getuige zijn,
volgt een komisch getint intermezzo, waarbij 'de duivel' en zijn
gezellen hun ontsteltenis en ergernis uiten omdat de buit hun ontgaan
is. Ze bluffen, maken grappen en slingeren elkaar allerlei
verwijten naar het hoofd.
In het slottafereel bekent 'Smenschen gheest' zijn val. 'De liefde
gods' en 'Vreese van plaeghen' spellen hem de les, sterken hem in
het geloof en gaan over tot de reiniging, die bestaat uit het
toedienen van “confectie”, namelijk “snelle beteringe” (volgens
de uitleg: "confortatijf conserve syrooe ofte ander confijt") en
“walghe van sonden”, in zeven “pillekens”, “bitter om
verdouwen”.
Het spel wordt besloten met een "tooch", die als volgt beschreven
is:
-
"Hier salmen thoonen eenen verreesen christum en voer sijn
vueten sal liggen een ghemaecte werlt daer de Duvel en
tvleesch uyt sien sullen ende deese christus sal uyt deese werlt
nae hem trecken een naecte siele levende. Item deese tooch sal
binnen verchiert sijn hemels ghewijs Aen die gordijnen salmen
schrijven: Confidite ego vici mundum."
Aan het slot van het handschrift staat: "
Kuelen raet Clodius
presbyter me fecit." De eerste woorden hiervan zijn raadselachtig:
wordt de voornaam Koenraad bedoeld of schuilt er een zinspreuk
achter? Uit de slotregels blijkt dat het stuk door de Antwerpse
'Olijftack' is opgevoerd: “
up dat wy Olyftacxens vinden statie //
naemaels ten hemel doer Gods gracie.” Of er een rederijker van
deze naam tot die Antwerpse kamer heeft behoord, is nog nergens
teruggevonden. De taal van de auteur vertoont in elk geval van
blijkbaar wel West-Vlaamse invloeden.
Het “Esbatement van de Berrevuetse Bruers” en andere
“scandaleuze” spelen
Het “
Esbatement van de Berrevuetse Bruers” wordt in april 1559,
ter gelegenheid van de Vrede van Câteaux-Cambresis, te Brussel
door de plaatselijke kamer 'De Corenbloem' opgevoerd. Het stuk
zou echter ouder zijn en is misschien geschreven door de factor
van de kamer Anthonis Coppens. Tussen 09 en 11 april wordt er
door het Brusselse stadsbestuur een esbattementenfestival georganiseerd
enkel voor deelnemers uit Brussel. Elke avond is er één
opvoering geprogrammeerd, en de drie Brusselse rederijkerskamers
nemen er aan deel: 'Het Boeck', 'Het Marienccranscken' en
'de Corenbloem'. De eerste prijs is 'wijn', hele sloten wijn, die op
één avond niet kan uitgedronken worden. 'De Corenbloem' besluit
daarom als winnaar van de wedstrijd, een tweede opvoering te
organiseren van hun winnende stuk het “Esbatement van de
Berrevuetse Bruers”, op 21 september van hetzelfde jaar.
Het stuk is een guitig, vlot en speels stukje, waarin de minderbroeders
aan de kaak worden gesteld. Het toont een arme sukkel
die levensmiddelen moet vervoeren naar het klooster van de
Barrevoeters [dit zijn de minderbroeders]. Hij gaat er echter mee
naar huis en laat er zijn kinderen van profiteren. Op de vraag
waarom hij zijn opdracht niet naar behoren heeft uitgevoerd,
verwijst hij naar zijn kinderen met hun blote voeten. Zijn zij ook
geen 'barrevoeters'? Opmerkelijk is dat er een allegorisch
personage ingevoegd is, namelijk 'Milt van Herten', iets wat voor
de rederijkersklucht eerder zeldzaam is.
Bij de heropvoering in september 1559 is er een extra-proloog
bijgevoegd, van de hand van Franchois van Ballaer (factor van het Brusselse
'Mariencranscken') waarin een heftige spot tegen de minderbroeders
in verwerkt zit.
Na de tweede opvoering van het stuk volgt een proces waarop nog
twee andere “scandaleuze” behandeld worden: “Tafelspel van
Twee Sotten” van Franchois van Ballaer en opgevoerd door 'het
Mariencanscken' op 29 september, en “Een Tafelspel van Drie
Sotten”, gespeelt door 'Den Boeck' op 24 oktober ter gelegenheid
van een bruiloft.
Uit het verhoor van de verdachten blijkt volgens Anthonis
Coppens, factor van 'de Corenbloem', dat de tekst op dat ogenblik
wel vijftig jaar oud is, en niet bedoeld is om iemand belachelijk te
maken. Hij biedt het handschrift zelfs aan, waarin staat dat een
zekere Jan de Knubber het geschreven heeft.
Deze Jan de Knubber, die de rol van de minderbroeder op zich
genomen had, beweert echter dat hij het uit een oud en versleten
boek 'over'geschreven heeft en geen kwade bedoelingen had. Ook
Franchois van Ballaer wordt verhoord in verband met de proloog
van de tweede opvoering. De drie rederijkers komen er goed
vanaf. Ze moeten enkel hun excuses aanbieden. Enkele maanden
later, in januari 1560, is er wel de uitgifte van het Plakkaat tegen
de rederijkers met een verstrengde censuur.
Uit het einde van de 16de eeuw is verder nog de bundel
“
Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende
refereynen” bekend. Hiervan zijn zes drukken gekend, verschenen
tussen 1600 en 1664. Hierin komt onder meer voor een
"Ghenoechelic Refereyn van het evangelie vande Spinrocken" ,
een persiflage op het onder het volk levende bijgeloof en dat op de
Index van 1570 terechtgekomen is. Verder vinden we onder meer
ook beschrijvingen van de “varende luyden” of het maatschappelijk
drijfhout terug.
In dezelfde periode, in 1580, verschijnt in Antwerpen een boekje
waarin één van de meest uitgebreide collecties van rederijkerswerk
“int amoureuze” bijgebracht is. In dat jaar verzorgt de
drukker Guillaem Van Parijs de uitgave van
- “Dboeck der
Amoureusheyt, Inhoudende diuersche Minnebrieuen / Refereynen
/ Balladen / Tafelspelen / Batementen / Gheraetselen / ende meer
andere / zeer ghenoechelijck voor den swaermoedighen Minnaer
[...]”
Het is een bundeling van een vijftigtal stukken, met onder
meer refreinen, minnebrieven, mei-en bruidspraken. Daarnaast,
zoals de titel ook vermeldt, een aantal tafelspelen, oorspronkelijk
bedoeld om opgevoerd te worden bij bruiloften. Onder de twintig
refreinen, zijn er elf ontleend aan de “Conste van Rethoriken” van
Matthijs de Castelein. De refreinen zijn allen in het 'amoureuze',
met uitzondering van één zot-refrein. Verder vinden we er ook in
terug één clause gelicht uit Van Ghisteles vertaling van Ovidius'
“Heroïdum Epistolae”, namelijk acht minnebrieven. Het tafelspel
“Een seer schoon Tafelspeelken van drye Personagien” zou van
de hand van Cornelis Everaert zijn. Het boek zal verschillende
herdrukken kennen, allen in Antwerpen uitgegeven.
Psalmvertalingen en souterliedekens
Het zijn Luther en zijn volgelingen die in 1523-1524 beginnen
met het bewerken van oudtestamentische psalmen tot strofische
gedichten zodat ze op volksaardige melodieën zouden kunnen
gezongen worden.
Zij worden onmiddellijk gevolgd door de
hervormden van Straatsburg, die echter wel volgens een ander
principe zullen werken. Zij sluiten getrouwer aan bij de
oorspronkelijke teksten, met als gevolg het verwerpen van een
persoonlijke of nieuw-testamentische, 't is te zeggen christologische,
interpretatie van de psalmen.
Na het vertalen van de psalmen zingen de hervormingsgezinden hen als godsdienstige
liederen. Zo wordt het zingen van psalmen in de volkstaal in
Duitsland en Frankrijk, waar vooral de berijmingen van Marot en
De Bèze populair zijn, maar ook in de Nederlanden, geleidelijk tot
een essentieel en tevens zeer aantrekkelijk bestanddeel van de
hervormde liturgie.
In de loop van de 16de eeuw verschijnen steeds meer vertalingen
van de psalmen.
Souterliedekens
In 1540 verschijnt bij Simon Cock te Antwerpen
voor het eerst de bundel “
Souterliedekens” (= 'psalterliedjes'). Het
gaat om de berijming van 150 psalmen op wereldse melodiën. Het
auteurschap ervan wordt toegeschreven aan de Utrechtse edelman,
jonkheer Willem van Zuylen van Nyevelt. Hij heeft ze in elk
geval verzameld. Deze “Souterliedekens” voorzien zozeer in een
behoefte, dat zij voortdurend worden herdrukt. In de volgende vijf
jaar verschijnen er niet minder dan negen drukken. Tussen 1540
en 1616 verschijnt de bundel liefst 33 keer en wordt beschouwd
als de katholieke tegenhanger van de hervormingsgezinde
psalmberijmingen.
Sommigen willen in de bundel “Souterliedekens” een
hervormingsgezinde bundel zien. De bedoeling van de bundel was
in elk geval de wereldlijke liederen te verdringen. Het is een vrije,
soms uitbreidende en interpreterende bewerking van de psalmen.
De uitgave wordt volledig door de kerkelijke censuur gedekt. In
1540 worden ze immers door de officiële kerk goedgekeurd, maar
24 jaar later... afgekeurd. In 1544, verschijnt te Antwerpen een
“Schoon Liedekensboek”.
Wordt vervolgd
Jan Rooms
Lidmaatschapsbijdrage 2010
De Raad van Bestuur besliste de lidmaatschapsbijdrage 2010
niet te verhogen.
Dit moet iedereen de mogelijkheid geven om tegen een
minieme bijdrage lid te blijven van het Verbond.
Hiervoor ontvangt elke Kamer of elk toetredend lid per
kwartaal het tijdschrift van het Verbond.
- Kamers : 25 €
Zij ontvangen het tijdschrift
Zij hebben medezeggenschap in het Verbond
Zij kunnen deelnemen aan werkgroepen en studiedagen.
Wie zich geroepen voelt mag steeds een hoger bedrag
overmaken. Dit zal dan speciale vermelding genieten in het
tijdschrift.
- Toetredende leden : 15 €
Zij ontvangen het tijdschrift en steunen hierdoor de
rederijkerij .
De Vlaamse Kamers en toetredende leden kunnen hun
bijdrage voldoen op onze bankrekening 293-0322480-10.
De Nederlandse Kamers en toetredende leden via de Europese overschrijving
Kenmerken bankrekening :
BIC : GEBABEBB . IBAN : BE41 2930 3224 8010